lijkheid bestaat, om deze ontzetting verplichtend te stek len in dit geval, en op deze wijze den ring afdoende te sluiten. Na rijp overleg en uitvoerige bespreking meende de Commissie eenstemmig: dat de opneming in de Statuten van zulk een verplichting tot ontzetting volstrekt ver» werpelijk is. Want vooreerst zou op deze wijze een een* voudig middel aan de hand gedaan worden, om zonder moeite en zonder kosten van het lidmaatschap der Boe renleenbank ontslagen te worden. Bovendien zou het gevaar niet denkbeeldig zijn: dat kapitaalkrachtige leden, die met het oog op hun aan* sprakelijkheid juist onmisbaar zijn voor de soliditeit der Bank, op deze wijze voor haar verloren zouden gaan, daarmede aan het landbouwcrediet een verlies toebren* gend, in geen verhouding staand tot het voordeel, dat de standsorganisatie door het volgen van een dergelijke gedragslijn zou kunnen ondervinden. Vervolgens zou de zelfstandig staande Boerenleen= bank, waarbij groote stabiliteit beslist noodzakelijk is, al te zeer gebonden worden aan de uiteraard grootere wisselvalligheden van den Boerenbond. Ten slotte zouden zulke leden, die tengevolge van hun verlies van het lidmaatschap van den Boerenbond ook van het lidmaatschap van de Boerenleenbank zouden ontzet zijn, moeilijk er toe kunnen komen, om zich weer bij de Boerenleenbank aan te sluiten, wat vaak zeer nadeelig voor deze zou kunnen worden. Dit vaststaande was er dan ook geen reden om het Bestuur der Centrale te adviseeren tot een wijziging der Statuten, waardoor haar op een of andere wijze de macht zou gegeven worden: de plaatselijke Banken te verplichten, om een lid, dat het lidmaatschap van den Boerenbond opzegt of verliest, ook uit zijn lidmaatschap van de Boerenleenbank te ontzetten. De Centrale zal in voorkomende gevallen hoogstens op ontzetting kunnen aandringen. 403 Geen Statutenwijziging.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 15