om een lid, dat het lidmaatschap van den Boerenbond opzegt, ook uit zijn lidmaatschap van de Boerenleen* bank te ontzetten. De Commissie stelde ter nadere orienteering allereerst een onderzoek in naar den juisten toestand, waarbij al spoedig bleek: dat in verschillende streken de vers houding tusschen het aantal leden van Boerenbonden en Boerenleenbanken veel te wenschen overliet. Tot lid mogen niet worden aangenomen aldus be* palen de Statuten der plaatselijke Banken personen, die niet lid zijn van den Boerenbond. De Besturen heb* ben dus den statutairen plicht: niemand aan te nemen als lid van de Boerenleenbank, zonder dat hun tevens gebleken is, dat hij het lidmaatschap van den Boeren* bond bezit. In zeer bijzondere gevallen kan hiervan vrijstelling gegeven worden onder goedkeuring van het Bestuur der Centrale, welke uitzonderingen vooral worden toe* gelaten ten aanzien van personen, die niet lid kunnen zijn van den Boerenbond, maar wier lidmaatschap met het oog op hun positie, kapitaalkrachtigheid, invloed of anderszins van veel belang is voor de plaatselijke Bank, ofwel ten aanzien van landbouwarbeiders, die er zich op toeleggen zelfstandig boer te worden. Er is dus voldoende voor gewaakt: dat geen personen die lid van den Boerenbond zouden moeten zijn, zonder dit lidmaatschap in de Boerenleenbanken zouden kun* nen komen. Wanneer evenwel een lid van de Boerenleenbank, die bij zijn toetreding ook lid was van den Boerenbond, later het bondsdidmaatschap verliest, kan het verband tus* schen Boerenbond en Boerenleenbank verloren gaan, omdat in zulk een geval de Statuten voorschrijven: dat het betrokken lid ontzet kan, maar niet moet worden. De Commissie overwoog nu: of wellicht de wensche= 402 Onderzoek. Stand der kwestie.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 14