364 Art. 8. 1. leder lid stort bij vrijwillige uittreding vijf gulden in de kas der Boerenleenbank. De kosten op de gerechtelijke of buitenger echte lijke invordering van het bedrag vallende, ko men ten laste van het uittredend lid. 2. Zoolang dit bedrag nog niet betaald is, zal het lid, ten aanzien van zijn aansprakelijk heid, worden beschouwd als nog niet te zijn uitgetreden. 3. Leden, die uittreden, omdat zij hebben opgehouden woonplaats te hebben binnen den kring der Boerenleenbank, of omdat hun woonplaats is komen te liggen binnen den kring eener nieuwe boerenleenbank, die met goedvinden van het Bestuur der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank is opgericht, zijn niet verplicht tot het betalen van het bedrag, bedoeld in het lste lid van dit Artikel. Om te voorkomen, dat een lid om een nietszeggende reden, of om eene personenkwestie bijv. omdat de een of ander tot lid van het Bestuur of van den Raad van Toezicht gekozen is in een eerste opwelling zijn lid* maatschap opzegt, is de bepaling gemaakt, dat hij bij vrijwillige uittreding eene boete moet betalen van vijf gulden. Behalve deze boete, is hij natuurlijk ook verplicht tot de nakoming van al hetgeen, wat in het vorige artikel 7 gezegd is, namelijk, teruggave van een verkregen voor* schot, en betaling van zijn aandeel in het verlies der Boerenleenbank, als er verlies zou wezen. Wanneer een lid, dat vrijwillig uittreedt, deze boete niet zou willen betalen, kan het Bestuur der Boerenleen* bank de boete langs gerechtelijken weg invorderen, en ook de kosten hiervan komen ten laste van het lid, dat de boete weigerde. Daarenboven behoudt het lid zijne aansprakelijkheid, zoolang de boete niet betaald is. Van het betalen dezer boete wordt een lid vrijgesteld:

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1922 | | pagina 8