346
Het besluitwet van 23 October 1918 en de wet van 10
Mei 1919 hadden, zooals men weet, bepaald dat de Staat
alle zekere, rechtstreeksche, stoffelijke schade die het
gevolg van oorlogsfeiten was, zou betalen.
Om het bedrag er van te kennen, had de Regeering
door de gemeentebesturen aan de geteisterden een stel
formulieren ter invulling overgemaakt. Elk van deze
moest de schade van een bepaalden aard aangeven;
daarbij had de belanghebbende onderscheid te maken
tusschen roerende en onroerende goederen, tusschen
voorwerpen in den landbouw gebruikt en andere, en
moest hij bij het berekenen der schade de mogelijke
meerwaarde van het verloren goed in aanmerking ne*
men.
Hoe kon de boer, vooral in het meest verwoeste
West*Vlaanderen, waar de zonderlinge, duistere, vers
warde gevallen door de wet nooit voorzien, zoo talrijk
waren, den weg vinden in die ingewikkelde becijfering
en thuis geraken in al dat opschrijven, berekenen en
invullen? En wat zou hij doen dan zich wenden tot het
inlichtingsbureel van den Boerenbond te Roeselare?.
Volgende cijfers geven er een denkbeeld van hoe druk
het daar toeging, voornamelijk de eerste maanden van
het jaar: in Februari alleen kreeg Roeselare niet minder
dan 792 bezoeken, 't zij gemiddeld 30 per dag; het ont*
ving 825 brieven en verzond er zelf 917.
Beambten van den Boerenbond hielden regelmatig
alle weken zitdag te Thielt, Brugge, Oostende, Kortrijk,
Poperinge, Meenen, om daar de geteisterden aan te hoo*
ren en hun allen verlangden uitleg te geven.
De schatters en bouwmeesters van onzen dienst te
Roeselare hebben dagen en dagen gewerkt om in de 165
gevallen, waar die taak hun werd toevertrouwd, de
schatting der aangerichte schade op te maken; menig*
maal gingen zij met de belanghebbenden ter plaatse
de gegevens verzamelen, die deze laatsten toelaten
zouden de formulieren naar behooren in te vullen. In*
middels hebben de 76 plaatselijke inlichtingsbureelen,
in 1919 door ons toedoen doorgaans in den schoot der