331
Te voren zij opgemerkt
1. dat met het verlies van het lidmaatschap niet op*
houdt de onbeperkte aansprakelijkheid. Deze aanspra*
kelijkheid duurt bij ontbinding der boerenleenbank nog
voort, zooals wij bij Art. 12 nader zullen zien, tot het
jaar, nadat men het lidmaatschap verloren heeft.
2. dat de verplichtingen, die het lid heeft, overgaan
op zijne erfgenamen of rechtopvolgers, en deze laatsten
dus alle verplichtingen moeten nakomen, welke het lid
had te vervullen als dit in leven was gebleven.
Na deze opmerkingen zullen wij zien, wat een lid,
dat, om welke reden ook, ophoudt lid te zijn, te doen
heeft:
Zulk lid, of zijne rechtopvolgers heeft:
le. de verplichting tot onmiddellijke algeheele terug
gave der van de Boerenleenbank geleende gelden.
Als een lid vrijwillig uittreedt, sterft, of ontzet wordt,
moeten terstond de voorschotten met rente betaald
worden.
Deze bepaling is zeer billijk, want bij eene boeren*
leenbank speelt het persoonlijke een groote rol. Bij het
toestaan van voorschotten moet voornamelijk gelet wor*
den op de persoonlijke hoedanigheden van den voor*
schotnemer. Is deze arbeidzaam, eerlijk, oppassend, dan
zal er geen gevaar zijn, om hem geld te leenen. Maar als
hij sterft, weet men niet, of zijne erfgenamen de boerde*
rij zullen voortzetten of verkoopen, en of degene, die de
boerderij voortzet, evenveel vertrouwen verdient, als
het overleden lid. Daarom wordt teruggave van de ge*
leende gelden gevorderd. En zou, bijvoorbeeld, een der
kinderen de boerderij overnemen en is deze even vlijtig
en eerlijk als zijn vader, dan zal er geen bezwaar bestaan,
dat aan dezen eveneens een voorschot gegeven wordt,
om het bestaande af te lossen, maar dan wordt het een
nieuw voorschot aan iemand, die eveneens lid is of
lid wordt.
Zou een lid vrijwillig bedanken, dan is het niet meer
dan billijk, dat hij het voorschot moet terugbetalen, nu