289 onbewust hadden zijn woorden toch een verdachten klank. Wij weten allen, dat de Statuten aan Kassiers en Bes heerders het ambtsgeheim opleggen, om zoowel voor* schotnemers en loopende rekeninghouders als spaarders ervoor te vrijwaren, dat de zeven of meer personen, die ingevolge hun ambt kennis moeten nemen van de geldes lijke relaties, welke die personen met de Boerenleenbank hebben en vaak ook van de omstandigheden, welke tot die relaties leiden, daarvan aan anderen mededeeling te doen, hetgeen de betrokkenen kwetsen en benadeelen kan en tenslotte de Boerenleenbank zou onmogelijk maken. Dit is het UITSLUITEND doel van het ambtsgeheim en hiervan mag zeer zeker gewag worden gemaakt, tens einde elke vrees voor het tegendeel weg te nemen en om daardoor tot het inleggen van spaargelden en het nemen van voorschotten aan te moedigen. Maar men onthoude zich van een reclame, welke ook maar in de verte heenwijst naar het uitlokken of mins stens steunen van met staatsburgerlijke en andere plichs ten strijdige handelingen. Hierdoor toch zou men ingaan tegen den geest der Boerenleenbank en het tegendeel bereiken van de zedes lijke verbetering der leden. En daarenboven schaadt men aldus in hooge mate den goeden naam onzer instellingen, welken wij hebben hoog te houden. Een verkeerde toepassing van artikel 60, vijfde lid der Statuten betreffende de beslissing van de Algemeene Vergadering der Boerenleenbank over de beteekenis der Statuten. In antwoord op aanmerkingen aangaande met de Statuten strijdige handelingen wordt ons wel eens toes gevoegd, dat de Algemeene Vergadering beslist heeft, „dat het zoo wel goed is". Men meent dan steun te vinden in Artikel 60, vijfde lid der Statuten, hetwelk bepaalt, dat, ingeval over de beteekenis der Statuten

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 13