250 Uit de woorden van dit artikel blijkt ten duidelijkste, dat de boerenleenbanken uitsluitend bestemd zijn, om de land; en tuinbouwers te helpen, en wel ter verbete; ring van hun bedrijf. In vorige afleveringen van deze Mededeelingen (zie bl. 10 en 215) is reeds met klem op deze bepaling gewezen omdat er steeds hier en daar meeningen opduiken, die hiermede in strijd zijn. Juist omdat de boerenleenbanken zoo goed werken, gebeurt het meermalen dat de vraag gesteld wordt: „waarom kunnen winkeliers, handelaars, ambachtslieden en ook werklieden niet evengoed van deze leenbanken gebruik maken als de land; en tuinbouwers?" Deze vraag wordt gewoonlijk met de beste bedoeling gesteld, ja komt gemeenlijk voort uit een edel hart, dat allen zou willen helpen. Maar wie deze vraag bevestigend zou willen beant; woorde, heeft niet voldoende gedacht aan het feit, dat het crediet verschillend is, naar gelang het aan verschil; lende standen verstrekt wordt, en dat het daarom ook verschillend moet zijn ingericht. Bij eenig nadenken zal dit duidelijk worden. De meeste land; en tuinbouwers hebben slechts ééns, hoogstens twee keeten in het jaar voorschotten noodig, om hun bedrijf goed te verzorgen; de handelaars en am; bachtslieden daarentegen hebben zeer dikwijls zaken met hunne banken te behandelen, omdat er telkens goe; deren en benoodigdheden worden aangekocht en weer; om verkocht. Daaruit volgt dat een gewone boerenleen; bank eene eenvoudige administratie kan hebben, en gemakkelijk kan worden beheerd, terwijl een handels; bank veel ingewikkelder werkt, en daarom een geheel ander beheer noodig heeft. Zie maar naar de practijk. Terwijl er tegenwoordig bijna geen dorpje zoo klein is, of het kan eene geheel zelfstandige boerenleenbank beheeren, is er in de meeste provincies geen enkele stad, die een op zich zelf staande Middenstands; of Hanze; bank bezit die enkel over die één stad werkt. Om een voorbeeld te nemen: de Hanzebank van 's Bosch strekt zich niet enkel over de stad Den Bosch

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 6