260 lijk zou zulk een bedrag wijzen op een groote winst, door den landbouw in de oorlogsjaren gemaakt. Dat uit dit cijfer deze gevolgtrekking niet kan gemaakt wor* den, blijkt uit het groot aantal spaarders, van wie deze spaargelden voortkomen. In 1917 waren er reeds 70.000 boekjes uitgegeven; einde 1919 bedroeg het aantal 90.000. Doofeengenomen is dit dus nog geen 600 per inlegger. Denkt men aan den geringeren voorraad in de boers derijen, en vooral aan het bedrag, dat aan kunstmest* stoffen zal moeten uitgegeven worden om den grond wederom in denzelfden toestand te brengen als in 1914, dan zal men moeten erkennen, dat deze cijfers geen conclusie wettigen, die er bij eerste kennismaking uit zou kunnen getrokken worden. De Boerenleenbanken, die behoefte hebben aan ere* diet om voorschotten aan hare leden te kunnen geven, hadden van de Centrale Bank geleend: einde 1899 12.000 1904 150.000 1909 646.000 1914 2.294.000 In het jaar 1915 ontvingen, zooals bereids boven ges zegd is, de boerenleenbanken veel spaargelden. Dien* tengevolge werd de positie van vele boerenleenbanken van die van debiteuren der Centrale veranderd in ere* diteuren. En de latere jaren, die voor den land* en tuin* bouw en de veeteelt, ondanks vele belemmeringen en moeilijkheden, niet ongunstig waren, deed de gunstige positie der boerenleenbanken nog toenemen. Er viel dan ook een sterke daling der voorschotten waar te nertien, welke echter in 1918 ophield, om weer eenigszins te stijgen. Aan voorschotten van boerenleenbanken stonden uit: einde 1915 762.000 1916 340.000 1917 155.000 1918 450.000 1919 1.660.000 1920 „3.522.000 (Wordt vervolgd)

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 16