258 was, bracht het leenen van geld voor vele landbouwers eene afhankelijkheid mede, die nadeelig werkte op het geheele bedrijf. Met honderdtallen werden dan ook in den aanvang der boerenleenbanken de schulden over* genomen, die de landbouwers bij anderen hadden aan* gegaan. En door de afbetaling met kleine bedragen, werd het den voorschotemers gemakkelijk gemaakt de aan* gegane schuld af te lossen. Het aantal voorschotnemers bedroeg: einde 1899248 19043.000 19099.400 191418.700 191919.500 Sinds dit jaar is het aantal gedaald tot 16.800 einde 1917. Maar toen begon het aantal voorschotnemers weêrom te stijgen zoodat het aantal voorschotnemers bedroeg: einde 1918 17.600 191919.500 Het bedrag der gegeven voorschotten beliep: einde 1899 43.000 1904 1.539.000 1909 6.120.000 1914 13.070.000 1917 14.324.000 191922.315.000 Deze cijfers geven enkel de uitstaande voorschotten aan op het einde van ieder jaar. In den loop der twintig jaren zijn vele voorschotten geheel of gedeeltelijk afbetaald. Vanaf het jaar 1901 tot het jaar 1917 werden terugbetaald 24.192.200. Wijl de meeste voorschotten slechts enkele honderden gul* dens bedragen, kan men hieruit afleiden hoevele duizen* den landbouwers daadwerkelijke steun bij hunne ban* ken gevonden hebben. De boerenleenbanken kunnen enkel winst maken uit de marges, waarmede de rentevoet voor de voorschotten die voor de spaarinlagen overtreft. Hieruit moeten eerst

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 14