227 te beantwoorden door het Centraal Bestuur, hetwelk met de omstandigheden en de eischen van het landbouw* credietwezen in zijn geheel en met den toestand van alle Boerenleenbanken afzonderlijk en te zamen ver* trouwd is. De vragen 80 en 9o van formulier B. G. evenwel raken het interne beheer der plaatselijke Boerenleenbank en mochten dus geacht worden aan de prudentie van het plaatselijk Beheer wel te zijn toevertrouwd. Het onderscheid tusschen het een en het ander scheen niet voldoende duidelijk te zijn en daarom werden de bovenvermelde vragen aan de lijst toegevoegd. Vraag 7o werd nu ook noodzakelijk, teneinde te kunnen vaststellen, of de aanvrager (aanvraagster) met zijn (haar) gezamenlijke voorschotten en credieten de desbetreffende grens van Artikel 7 van het Huishoude* lijk Reglement der Boerenleenbank niet overschrijdt. In het antwoord op die vraag moet men opgeven: de saldi der op naam van aanvrager (aanvraagster) staande voor* schotten en de geheele credietbedragen. Het is in betrekking tot credieten in loopende rekening niet voldoende, dat men het eventueel saldo der loo* pende rekening vermeldt, want dit kan (in tegenstelling met het saldo der voorschotten) heden laag en morgen hoog zijn. Men moet dus het geheele credietbedrag opgeven, omdat de credietnemer (neemster) des* gewenscht het geheele bedrag kan opnemen. Bij het verstrekken van een voorschot of een crediet in loopende rekening aan eene vereeniging moeten bij de goedkeuringsaanvrage tevens de stukken worden overgelegd, welke vermeld staan in den „Gids" bladz. 80 onder vraag VII. Tenslotte verzoeken wij, dat voor elk voorschot en crediet een afzonderlijk formulier worde gebezigd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 7