224 Het gebeurt immers meermalen, dat bij de oprichting meerdere parochies moeten samenwerken, om eene boe* renleenbank tot stand te brengen. En men moet toch in de eerste plaats zorgen, dat eene boerenleenbank uit eigen kracht kan bestaan, dat wil zeggen, dat zij groot genoeg zij, om zelve hare onkosten te betalen, en een reservefonds te vormen. Maar als langzamerhand zulke boerenleenbank in aantal leden toeneemt, en het moge* lijk wordt dat zij gesplitst wordt, of wel dat zich eene nieuwe boerenleenbank vorme in een der parochiën, die tot dan toe tot den kring van eene grootere boeren* leenbank behoorden, dan vorderen de bovenuiteen* gezette beginselen dat de Centrale Boerenleenbank hier* toe hare medewerking verleene. Nu gebeurde het wel eens, dat de bestaande boeren* leenbank, wel wat al te kortzichtig, aan den bestaanden toestand wilde vasthouden, en zich zonder voldoende redenen tegen de oprichting van eene nieuwe boeren* leenbank in haar kring verzette. Wanneer dan toch eene nieuwe boerenleenbank in dienzelfden kring werd op* gericht, kreeg men de moeilijkheid, dat zich twee boeren* leenbanken over denzelfden kring uitstrekten. Als, bij* voorbeeld, eene boerenleenbank zich uitstrekte over drie parochiën, A. B. en C. en er later in C. ook eene boeren* leenbank tot stand kwam dan strekte zich zoowel de oude als de nieuwe boerenleenbank over de parochie C. uit. En dat is niet wenschelijk, omdat dit eerstens ongewenschte concurrentie geeft en vooral, omdat de mogelijkheid bestond, dat één en dezelfde persoon lid was van beide boerenleenbanken en bij beide banken een voorschot kreeg. Daarom bepaalt het Huishoudelijk Reglement der Centrale Boerenleenbank: Art. 3. 2. De kring, waarover de Boerenleenbank haar werking uitstrekt, zal gewijzigd moeten worden, indien en zooals het Bestuur der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank zulks wenscht. Slechts zelden behoeft van deze bepaling gebruik ge*

Rabobank Bronnenarchief

T01 | 1921 | | pagina 4