234 gaarne getroosten en zal hij de tegemoetkoming alles» zins waardeeren. Men kan hem namelijk voor den tijd, welke nog verloopen moet, vooraleer hij over zijn depositogeld kan beschikken, een voorschot geven, waarvoor zijn deposito als onderpand strekt. Deze in»pand=geving wordt op de schuldbekentenis (formulier 12a) als volgt vermeld: „Tot zekerheid van de nakoming van alle uit deze schuldbekentenis voor den schuldenaar voortvloeiende verplichtingen, verklaart deze in pand te geven: spaarboekje Nosaldo groot Gulden, zegge: onder bepaling, dat het op dit spaarboekje voorkomende bedrag niet zal kunnen worden teruggevorderd zoolang hoofdsom, rente, kosten en interessen op deze schuldbekentenis vallende, niet door den debiteur zullen zijn terugbetaald." Daarenboven moet het spaarboekje aan de Boeren» leenbank worden geëndosseerd door op de laatste blad» zijde te vermelden: „Voor mij aan het Bestuur der Boerenleenbank te den19. (handteekening van den houder) Het spaarboekje aldus geëndosseerd, blijft bij de Boe» renleenbank berusten, zoolang het als onderpand geldt. Een andere vraag is, of deze oplossing onder alle omstandigheden en ten aanzien van iederen deposant kan worden toegepast. Het antwoord moet ontkennend luiden. Want niet altijd zal het verleenen van een zoodanig voorschot ge» oorloofd zijn. De mogelijkheid hangt af van de overeen» stemming met de desbetreffende bepalingen van Sta» tuten en Huishoudelijk Reglement. Is de deposant niet lid der Boerenleenbank en kan hij bijvoorbeeld wegens het woonachtig zijn buiten den

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 14