233 Het te-goed van een spaarboekje (depositoboekje) als onderpand voor een voorschot. Het gebeurt nog al eens, dat een spaarder, die bij de Boerenleenbank geld in deposito met een jaar of een half jaar opzegging heeft geplaatst, onvoorziens over een deel of het geheel zou moeten kunnen beschikken, maar dat daartoe de mogelijkheid ontbreekt, wijl de opzeggingstermijn nog niet is verstreken, of zelfs nog geen opzegging heeft plaats gehad. Mocht het Bestuur der Boerenleenbank allicht geneigd zijn, om in zoodanige gevallen de voorwaarden voor de terugbetaling minder streng te handhaven, dan ware het toch onraadzaam dit te doen, omdat het einde ervan niet zou zijn te voorzien. Het maken van uitzonderingen legt het Bestuur de verantwoordelijkheid op voor den ernst van het eene geval boven het andere, en leidt tenslotte wegens de moeilijkheid om steeds een juist oordeel te vormen, tot- een nagenoeg buiten?werking?stellen der oorspronkelijke beperkingen. Iedere spaarder zal dan zonder eenig risico zijn inleg? gelden tegen de hoogere rentevergoeding in deposito kunnen geven, omdat hij er feitelijk toch direct over kan beschikken zoo spoedig zulks noodig blijkt. Niet alleen zou hierdoor de taak van den Kassier ten zeerste worden verzwaard, maar ook zou daarmede een onnoodige uitbreiding worden gegeven aan het in? stituut der depositogelden, dat slechts door de tijds? omstandigheden bij onze Boerenleenbanken is inge? voerd en naar de grondgedachte er eigenlijk niet thuis hoort. Vandaar, dat nimmer tot tussehentijdsche terug? betaling moet worden overgegaan. Er staat een andere weg open, om den deposant uit zijne geldverlegenheid te redden. Wèl kost hem deze oplossing een offertje in den vorm van renteverlies, maar meestal zal hij zich dit in die omstandigheden

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 13