211
eens een persoonlijke uitzondering noodig, omdat an*
ders geen geschikt kassier werd gevonden.
Maar indien iemand eenmaal lid was der boerenleen*
bank, en dan ontslag nam van den boerenbond werd de
zaak moeilijker. Zou dan de verplichting bestaan, om
dat lid te moeten ontzetten, dan zou men zich van de
boete, die de statuten stellen op het vrijwillig uittreden,
kunnen afmaken, door te bedanken desnoods voor
enkele maanden van den boerenbond. Ook kwam het
voor, dat door plaatselijke oneenigheden personen ont*
slag namen van den boerenbond, wier ontzetting als lid
van de plaatselijke boerenleenbank, groote schade voor
die bank tengevolge kon hebben. Daarom werd bepaald,
dat het Bestuur eener plaatselijke boerenleenbank een
lid, dat bedankte als lid van den boerenbond, wel kon,
maar niet moest ontzetten. Zoo geschiedde het, dat
langzamerhand in vele gemeenten de boerenleenbanken
veel meer leden tellen, dan de boerenbonden. Bij een
ingesteld onderzoek bleek, dat er in Noord=Brabant
boerenleenbanken zijn, die 75, 73, 56, 41, 30 enz., meer
leden tellen, dan de daar ter plaatse bestaande boeren*
bonden; in den Aartsdiocesanen Land* en Tuinbouw*
bond zijn afdeelingen, waar de boerenleenbanken 400,
103, 78, 64, 55 enz., leden meer tellen, dan de af*
deelingen van den A. L. T. B. In Limburg werd een
onderzoek ingesteld in 84 afdeelingen, en het bleek dat
deze afdeelingen 3592 leden minder telden, dan de daar
bestaande boerenleenbanken; er waren zes afdeelingen,
waar dit verschil meer dan 100 beliep.
Voor een deel kan deze teruggang toegeschreven wor*
den aan de overeenkomst, die door eenige Boeren*
bonden met de Werkliedenvereenigingen gemaakt is;
maar men bedenke dat de boerenleenbanken uitsluitend
dienen voor de land* en tuinbouwers, en niet voor de
werklieden, en dat landarbeiders slechts dan tot de
boerenleenbanken kunnen toetreden, als het dezulken
geldt die zich tot kleine, zelfstandige boeren willen op*
werken.
Maar vooral zal wel de oorzaak hierin gelegen zijn,
dat velen niet voldoende de waarde beseffen van de