210 De afgevaardigde van Bornebroek, die namens een groot aantal boerenleenbanken in Overijssel sprak, ver* dedigde de instelling der kringen. Voorop stelde hij, dat de boerenleenbanken in Overijssel er niet aan dach* ten in de kringen een splijtzwam te zien, dat te eeniger tijd tot afscheiding van de Centrale Boerenleenbank zou kunnen leiden, want hij achtte kleine Centrale Ban* ken uit den booze. Maar in kringvergaderingen zag spreker veel goeds, en nog in 't bijzonder voor Overijssel, waar nog veel propaganda te maken is. Daarom stelt hij voor een proef te nemen met de invoering der krin* gen. De afgevaardigde van Beesel acht het beter, nu niet in den breede het vóór» en tegen van de kringvorming te bespreken, wijl dit toch tot geen resultaat zou leiden, maar het bestuursvoorstel aan te nemen. Hij is, zooals uit vorige vergaderingen blijkt, voorstander van kringen, en hoopt dat de Commissie de bezwaren zal weten weg te nemen en tot de invoering ervan zal kunnen ad* viseeren. Het bestuursvoorstel wordt zonder hoofdelijke stem* ming aangenomen. BESPREKING VAN DE VERHOUDING DER BOERENLEENBANKEN TOT DE STANDSORGANISATIE. Dit punt wordt ingeleid door den Z. E. Heer Th. van der Marck, Geestelijk Adviseur. Vanaf de oprichting zegt spreker hebben de statuten van de boerenleenbanken de bepaling bevat, dat men lid moest zijn van den boerenbond, om lid te kunnen zijn van eene boerenleenbank. Dit is redelijk, omdat de leenbank aan den boeren* bond haar ontstaan dankt, en de verkrijging van een goed crediet een der middelen is, waarmee de boeren* bond zijn doel wil bereiken. Voor sommige plaatsen, waar geen boerenbond bestond, werd eene uitzondering gemaakt op den regel, dat ieder lid der boerenleenbank tevens lid moest zijn van den boerenbond; ook was wel

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 6