200 noemd Rapport in een uitvoerig schrijven waarin even* eens de meeningen van andere rechtskundigen werden medegedeeld.1) Vooral had deze Commissie theoretische bezwaren; zij was van oordeel dat het karakter eener vereeniging als de boerenleenbank een geheel ander was, dan dat der vereenigingen, welke de Coöperatie*Wet op het oog had. En wij zijn ook nu nog van meening, dat deze Commissie, waarvan de ZeerEerw. Heer G. van den Eisen de ziel was, gelijk had. Immers, de Coöperatie* Wet spreekt enkel van de „bevordering der stoffelijke belangen" (art. 2) terwijl de boerenleenbank naast de stoffelijke ook nog de zedelijke belangen wil behartigen, (art. 47). En vooral, de Coöperatie*Wet veronderstelt, dat eenieder lid wordt eener Coöperatieve vereeniging uit eigenbelang, en dat daarom ook de voordeelen onder de leden zullen worden verdeeld, (art. 20) terwijl de oprichters der boerenleenbanken onze gegoede land* bouwers aanspoorden om lid te worden, niet uit eigen* belang, maar vooral om de minder gegoede stand* genooten te helpen; en daarenboven werd door de Sta* tuten verboden, dat er ooit eenige winst, zij mocht nog zoo groot worden, onder de leden zou mogen worden verdeeld. Om deze en meerdere redenen paste de boerenleen* bank veel meer in het kader der Wet van 1855, die voor* namelijk zulke vereenigingen op het oog had, welke een algemeen belang of althans een zedelijk of idiëel belang wilden dienen. Behalve de theoretische werden de volgende prac* tische bezwaren naar voren gebracht: Als een boerenleenbank volgens de Coöperatie*Wet wordt opgericht dan: a) moet de oprichting bij notarieele akte geschieden wat zeer veel duurder is, dan de aanvrage van de Koninklijke goedkeuring; b) moeten de volgende formaliteiten vervuld worden Dit Rapport is in zijn geheel opgenomen in het Verslag over 1901 van de Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eindhoven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 8