203
is van grootere beteekenis, en was het voornamelijk in
de eerste jaren van het ontstaan der boerenleenbanken.
Hier zij ons een kleine uitweiding over den aard van
het landbouwcrediet toegestaan.
Lettende op het doel, waarvoor het crediet benoo*
digd is, onderscheidt men het landbouwcrediet in grond*
crediet en in bedrijfscrediet.
Grondcrediet is noodig voor den landbouwer, die
hoeve of land in eigendom wenscht te verkrijgen, en
daartoe niet de benoodigde fondsen bezit; uit zijn aard
is dit crediet langdurig, wijl het slechts binnen een lang
tijdsverloop kan afbetaald worden.
Het verstrekken van grondcrediet kan niet, of slechts
bij hooge uitzondering tot de werking der boerenleen*
banken gerekend worden, omdat het beschikbare geld
voortkomt van spaargelden, welke op korten termijn
opvorderbaar zijn. Enkel als het blijkt, dat de boeren*
leenbanken beschikken kunnen over wat men bij spaar*
banken „das eiserne Bestand" noemt, zou men tot het
verstrekken van langdurig crediet, en dan nog met de
noodige waarborgen voor liquiditeit, kunnen overgaan.
Tot de eigenlijke werking van de boerenleenbanken
behoort het verstrekken van bedrijfscrediet, dat be*
noodigd is voor het uitoefenen van het bedrijf, en uit
den aard der zaak niet tot het langdurig crediet kan ge*
rekend worden.
Immers, wanneer gelden opgenomen worden tot het
aankoopen van meststoffen, voor zaai* en pootgoed of
tot het betalen van arbeidsloonen, zoo kunnen deze te*
ruggegeven worden als de oogst verkocht is; dit soort
van crediet noemt men het „los" bedrijfscrediet,
Is bedrijfscrediet noodig voor het aanschaffen van
werkdieren, machines, gereedschappen enz. of tot uit*
breiding van den stal, dan zal het enkele jaren duren,
alvorens de hiertoe opgenomen gelden geheel kunnen
Rapport van de Staatscommissie 1906 betreffende het Landbouw
crediet, bl. 1.