183 Welke betrekkingen zijn onvereenigbaar met het lidmaatschap van het Bestuur en van den Raad van Toezicht eener plaatselijke Boerenleenbank? Wanneer iemand, door het vertrouwen zijner mede* leden geroepen wordt om deel uit te maken van het Bes stuur of van den Raad van Toezicht eener boerenleen» bank, dan kan het niet anders, of hij zal zich verplicht gevoelen, om de belangen der boerenleenbank tot welker beheer hij geroepen is, zoo goed mogelijk te bevorde» ren. Maar zou dezelfde persoon tegelijkertijd aan eene an» dere vereeniging of instelling verbonden zijn, welke eveneens gelden tot zich tracht te trekken, dan zou hij dikwijls voor de moeilijke keuze staan, aan welke van beide instellingen hij de voorkeur zou geven. En als er persoonlijke belangen bij die andere instellingen betrok» ken zijn, dan zou er gevaar bestaan, dat bij enkelen de persoonlijke belangen harder spreken, dan die der boerenleenbank. Noemen wij een voorbeeld. Iemand is bestuurslid van een boerenleenbank en te» vens commissionair of handelaar in effecten. Nu komt iemand, die geld te beleggen heeft bij zulk bestuurslid om raad. Als dit bestuurslid de belangen der boeren» leenbank wil bevorderen, moet hij dien man wijzen op de veilige belegging, die de boerenleenbank biedt; maar dan verdient hij aan die belegging geen cent. Zou hij hem echter aanraden eenige effecten te koopen, dan ver» dient hij er wel aan. Hieruit ziet men, in welke moeilijke positie zoo iemand komt, ook al zou hij nog zoo eerlijk willen te werk gaan. En als hij minder eerlijk is, dan zou hij uit de kennis, als bestuurslid der boerenleenbank opgedaan, juist we» ten, waar geld zit, om van deze kennis gebruik te ma» ken om zijne effecten te plaatsen. Daarom is, zeer te» recht, in de Statuten der plaatselijke boerenleenbanken een artikel opgenomen (art. 16, sub 4) dat luidt:

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 7