180
toezicht houden. (Zie artikel 47 tweede lid der Sta*
tuten.) v
De aandacht van het Bestuur richt zich aldus naar nen,
die van de Bank gebruik maken en geenszins naar „han-
delsbelangen" der Bank zelve.
De leden van het Bestuur en van den Raad van Toe*
zicht bedienen hun ambt zonder eenige bezoldiging; al*
leen den eigenlijken zaakvoerder der Bank, den Kassier,
wordt door de Algemeene Vergadering een vooruit vast*
gestelde en genoemde som als salaris toegekend. (Zie de
Artikelen 16 tweede lid en 28 eerste lid der Statuten).
Het reservefonds wordt zelfs na de ontbinding der
Boerenleenbank niet onder de leden verdeeld. (Zie de
Artikelen 53, 54 eerste lid 1° en 55 der Statuten.) De leden
der Boerenleenbank zijn hoofdelijk aansprakelijk voor
de nakoming harer verplichtingen. Haar Algemeene
Vergadering stelt de grenzen vast, tot welke Bestuur
en Raad van Toezicht gelden mogen opnemen of aan een
en denzelfden persoon uitleenen en tevens de voorwaar*
waarden, waaronder een en ander geschieden mag. (Zie
de Artikelen 7 derde lid, 12 en 46 eerste lid 5o en 7o der
Statuten.)
Hierbij geldt ook praktisch niet het inzicht, om door
de Bank een zoo voordeelig mogelijken handel te doen
drijven maar om de drie hierboven vermelde oogmer*
ken te dienen, niet dus ten bate van de Bank doch ten
bate van hen, die van haar diensten gebruik maken.
De boerenleenbanken hebben een zuiver sociale taak.
Het Raiffeisen*systeem, dat ongerept in de Boeren*
leenbanken hier te lande is bewaard, berust op den ide*
alen grondslag van „onderling hulpbetoon" en sluit elke
gedachte aan „handelsonderneming" uit.
Op grond van deze overwegingen is ondergeteekende
van meening, dat, gezien de beteekenis van het begrip
„koopman", zooals dit is vastgesteld in het Wetboek van
Koophandel en zooals dit blijkt uit de Jurisprudentie
van ons hoogste Rechtscollege, de Boerenleenbanken
niet mogen beschouwd worden als handelsonderneming
gen en dat zij derhalve voor zoover zij erkende ver*