179 Naar de opvatting van ondergeteekende kan van de Boerenleenbanken niet gezegd worden, dat zij hebben een handelsonderneming, daar zij geen beroep maken van het uitoefenen van daden van koophandel, in den zin van het Wetboek van Koophandel of zelfs „van eenigen tak van handel in den ruimsten zin" volgens Artikel 2 tweede lid der Handelsregisterwet. Het doel der Boerenleenbank is: ter verbetering van het landbouwbedrijf aan vertrouwbare leden het noo» dige geld voor te schieten of voor hen zekerheid te stel» len, ten behoeve van derden; gelegenheid te geven om geld veilig te beleggen en een fonds te vormen. (Zie Ar» tikel 2 der Statuten.) De Bank heeft dus niet het eigen bedrijf op het oog en vindt haar doel buiten zich zelf. De belangen, die het Bestuur der Bank te behartigen heeft, zijn uitsluitend die van de spaarders en leeners. Het eerste oogmerk is: de veiligheid der ingelegde gelden; Het tweede: het zoo goedkoop mogelijk verstrekken van voorschotten; Het derde: een met inachtneming der voorgaande oogmerkenzoo hoog mogelijke rentevergoeding voor de inleggelden. Daartoe moeten zich krachtens Artikel 47 der Statuten haar werkzaamheden beperken, terwijl deze volgens het» zelfde artikel niet mogen gericht zijn op het maken van winsten maar alleen op de verbetering van den stoffe» lijken en zedelijken toestand der leden. Alle geldhandel, waaraan eenig gevaar is verbonden, is volstrekt verboden en het Bestuur moet toezien, dat alleen voorschotten en credieten in loopende rekening verleend worden aan oppassende landbouwers, leden der Boerenleenbank, en tot werkelijke verbetering, instand houding of ter voorkoming van achteruitgang van hun bedrijf en aan vereenigingen, ten bate van den land» bouw opgericht. Het Bestuur moet dus weten, tot welk doel het geleende geld wordt gebruikt en op dat gebruik

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 3