146 een algemeen erkende standsorganisatie voor landbou* wers, onverschillig hoe geheeten: Noordbrabantsche Christelijke Boerenbond, Limburgsche Land* en Tuin* bouwbond, Aartsdiocesane R. K. Boeren* en Tuinders* bond of hoe dan ook; als kenteeken van de hier be* doelde bonden zou men kunnen aangeven, dat zulke Bond gewoon lid kan zijn van den Nederlandschen Boerenbond. Hier en daar schijnt op grond van een verkeerd op* gevatte bewering de meening veld te winnen, dat het Bestuur der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank niet meer hecht aan een strenge toepassing van boven omschreven bepaling. Niets echter is minder waar. Vóór als na stelt het prijs op behoud van den band tusschen Boerenleenbank en Boerenbond; ja zelfs wordt hoe langer zoo meer de hooge wenschelijkheid, zoo niet noodzakelijkheid ingezien van een nauwen band tus* schen de Boerenbonden en de Boerenleenbanken, die beide van deze samenwerking grootelijks voordeel zul* len trekken. Alleen bij uitzondering en om bijzondere en geldige redenen zal het Bestuur van de Centrale Boerenleenbank een besluit tot vrijstelling goedkeuren. II. Vrijstelling van het vereischte lidmaatschap van den Boerenbond. Waar er prijs op gesteld werd, om in de Statuten van alle Boerenleenbanken den eisch van het lidmaatschap van den Boerenbond vast te leggen, daar moest tevens de mogelijkheid worden geboden, om van dien eisch vrijstelling te verleenen. Immers, er zijn plaatsen, waar geen Boerenbond, geen standsorganisatie voor land* bouwers bestaat. Met het stellen van dien eisch zonder meer, zou een aldaar gevestigde Boerenleenbank zich zelf noodzaken, geen leden aan te nemen. Nam zij wegens het ontbreken van de bedoelde standsorganisatie den eisch niet in de Statuten op, dan zou zij na eene eventueele oprichting daarvan opzette*

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 2