MEDEDEELINGEN No. 56. FEBRUARI 1921. VAN DE COÖPERATIEVE CENTRALE BOERENLEENBANK TE EINDHOVEN Dc verhouding tusschen de Standsorganisaties en de Boerenleenbanken, I. Het vereischte lidmaatschap van den Boerenbond. Krachtens Artikel 3, 1. 5o van de Statuten der plaat* selijke Boerenleenbanken wordt voor het lidmaatschap der Boerenleenbank vereischt, „dat men lid zij van den Boerenbond." Reeds het oude model der Statuten bevatte dezen eisch en op de buitengewone Algemeene Vergadering der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank van 22 Juni 1914, waarin het nieuwe model werd vastgesteld, bleek het, dat zoowel het Bestuur der Coöperatieve Centrale Boerenleenbank als de overgroote meerderheid van af* gevaardigden der plaatselijke Boerenleenbanken, waar mogelijk, een band wenschten tusschen Boerenleenbank en Boerenbond en dat men daartoe ook in het nieuwe model den bovenvermelden eisch wilde handhaven. Al werd dan met het oog op buitengewone omstan* digheden in Artikel 3, 2 de mogelijkheid geboden, om „wegens bijzondere redenen" en „onder goedkeuring van het Bestuur der Coöperatieve Centrale Boerenleem bank" vrijstelling van dien eisch te verleenen, toch toonde de vorm van deze bepaling reeds duidelijk ge* noeg, dat slechts bij uitzondering van vrijstelling zou mogen sprake wezen, en dat als algemeen geldende regel moest worden toegepast: geen lidmaatschap van de Boerenleenbank zonder lidmaatschap van den Boeren bond. Onder den naam van „Boerenbond" is te verstaan

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1921 | | pagina 1