160
dienen in de eerste plaats, om aan vertrouwbare mede*
leden voorschotten te geven.
Het was nu zaak voor de eerste oprichters dezer
boerenleenbanken om een hechten grondslag voor deze
instellingen te vinden. De Nederlandsche Boerenbond
en verschillende provinciale boerenbonden hadden
commissies van voorbereiding benoemd en al spoedig
was men het eens over het te volgen stelsel; men zou de
banken, sinds jaren in Duitschland werkend volgens
het systeem Raiffeisen, tot voorbeeld nemen.
De spaarbank moest zóó solied zijn, dat een ieder
met volle vertrouwen zijn spaargelden eraan zou kun*
nen toevertrouwen. Aan de samenbrenging van een
aandeelenkapitaal, zóó beduidend, dat het voldoende
zekerheid bood, kon bij de boerenbevolking niet ge*
dacht worden. Men moest de soliditeit voor de spaar*
bank op een andere wijze zoeken en men vond deze
in de onbeperkte aansprakelijkheid van de leden, die
tot de boerenleenbank zouden toetreden.
De aanvaarding van zulke onbeperkte aansprakelijk*
heid was geen kleinigheid; want ieder lid bleef met al
zijn roerende en onroerende bezittingen, met al zijn
hebben en houden aansprakelijk voor de verplichtin*
gen der boerenleenbank, indien hieraan uit eigen midde*
len niet zou kunnen voldaan worden. Wel kreeg daar*
door de boerenleenbank een uiterst solieden grondslag,
want op nagenoeg alle dorpen werden niet enkel de
kleinere, maar ook de grootere en meest welvarende
landbouwers lid van deze nieuwe instelling.
(Wordt vervolgd)