43
en tantièmebelasting 1917, omdat de Fok- en Contrölever-
eeniging geene DEELGERECHTIGDE in de winst is, waar
onder m. i. alleen iemand te verstaan is, die eenig recht op
een deel der winst kan doen gelden. Dit is hier niet het
geval, immers de uitkeering wordt haar gegeven, hoewel zij
daarop geen recht heeft. De Bank is daartoe ook na het
genomen besluit niet verplicht, en kan zelfs nog altijd op
haar besluit terugkomen, zoolang het niet uitgevoerd is.
Advies: eene negatieve aangifte doen (zie art. 12 v. d. wet)
en bij aanslag in beroep komen (zie art. 19 v.).
RENTEBEREKENING BIJ TUSSCHENTIJDSCHE
WIJZIGING VAN DEN RENTEVOET.
Naar aanleiding van het besluit van het Bestuur der Coöp.
Centrale Boerenleenbank tot verhooging van den rentevoet
voor ingelegde en uitgeleende gelden per 1 Juli 1920 ont
vingen wij van meer dan één zijde reeds het verzoek om
inlichtingen, hoe te handelen, wanneer ook de plaatselijke
Boerenleenbank tusschentijds (bijvoorbeeld: met ingang van
1 Juli) de rentevoet voor spaargelden, voorschotten en gel
den in loopende rekening wordt gewijzigd.
Wij laten hier het antwoord volgen.
Betreffende de spaargelden in Grootboek I.
Wij veronderstellen daarbij, dat de rentevoet, tot 1 Juli
3°/o, met ingang van 1 Juli gebracht is op 3V2%.
Welnu, over het saldo op 1 Januari en de sedert dien
datum tot den lsten Juli ingelegde en terugbetaalde gelden
is REEDS TOT 31 DECEMBER RENTE BEREKEND
tegen 3%.
Van 1 Juli tot 31 December moet over deze bedragen
een half percent meer rente berekend worden.
Men berekent daarom over deze bedragen een l/z°/o rente
voor den tijd van zes maanden (1 Juli tot 31 December) en
boekt het aldus verkregen rentebedrag in de RENTEKOLOM
bij, liefst met rooden inkt.
Men lette erop, dat zulks geschiede zoowel bij de inge
legde als bij de terugbetaalde kapitalen.
Over de NA 30 Juni ingelegde en terugbetaalde kapitalen
wordt de rente berekend tegen 3V2°/o.
Betreffende de voorschotten in Grootboek II.
Voor de voorschotten gaat men op volkomen dezelfde
wijze te werk.