39 op de kleinste dorpen, daar had men te voren overleg dienen te plegen met de landbouw-organisaties. Na bovenstaande uiteenzetting meent het Bestuur voldoende aangetoond te hebben, dat het gerechtigd was als zijne meening uit te spreken „dat het beleggen van spaargelden van leden onzer „boerenleenbanken in het Spaarfonds voor Bodem- cultuur dient te worden ontradend' Na deze mededeeling hield Dr. KlistersSecretaris van den Noordbrabantschen Christelijken Boerenbond, een krachtig betoog over den steun, dien de geheele landbouwende bevol king in heur eigen welbegrepen belang dient te verleenen aan de boerenleenbanken. De boerenleenbanken zijn de beste steunpilaren voor de standsorganisaties en voor alle econo mische instellingen van de land- en tuinbouwers. Als de boerenleenbanken niet meer aan haar doel volledig zouden kunnen beantwoorden, zouden alle andere instellingen en vooral zouden de leden, die voorschotten noodig hebben, eronder lijden. Daarom drong spreker er ten zeerste op aan, dat de spaargelden der land- en tuinbouwers zouden belegd worden bij de boerenleenbanken en niet bij andere instellingen, welke ook, al gaven zij meerdere rente. En daarenboven moet men wel in het oog houden, dat als eene hooge rente wordt voorgespiegeld, de zekerheid der gelden niet steeds gewaarborgd is. De Directeur deelde nog mede, dat er verschillende ge vallen waren voorgekomen, dat bestuurderen of kassiers van boerenleenbanken een agentschap van „Spaarfonds voor Bodemcultuur" door hunne echtgenooten of kinderen lieten waarnemen. Uit de vergadering werden stemmen vernomen, welke wenschten, dat zulks zoude verboden worden, en dat dus danige bestuurderen of kassiers hun ontslag moesten nemen. De Directeur was van meening, dat bij onze boerenleen banken zoo weinig mogelijk met dwingende maatregelen moest gewerkt worden, omdat het beter is, de leden te overtuigen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1920 | | pagina 11