2
en minstens elke maand te laten verschijnen, om onze leden
op de hoogte te houden van wat er hij het landbouwcrediet
omgaat, en nuttige wenken te geven voor het te volgen
beheer.
Voor heden verzoeken wij U vriendelijk, om onderstaande
beschouwingen te willen bespreken in eene gecombineerde
Vergadering van Bestuur, Raad van Toezicht, Adviseur en
Kassier uwer Boerenleenbanken, opdat naar aanleiding hier
van die maatregelen kunnen genomen worden, welke de
Vergadering nuttig zal oordeelen.
Namens het Bestuur der Coöperatieve
Centrale Boerenleenbank
V. A. M. VAN DEN HEUVEL, Voorzitter.
P. M. VAN VORST, Secretaris.
Eindhoven, 6 April 1920.
TOEKOMST VAN HET NEDERLANDSCH
LANDBOUWCREDIET.
I. ALGEMEENE TOESTAND.
Gedurende den geheelen wereldoorlog, maar vooral in
de eerste jaren, werd nagenoeg zonder ophouden in de
groote Pers, in tal van vergaderingen, ja tot in 's Lands
Raadzaal toe, de meening verspreid, dat de land- en tuin
bouwers gouden jaren beleefden.
Zij, die den land- en tuinbouw van nabij kenden, wisten
echter beter. Zij ontkenden niet, dat er onder de land- en
tuinbouwers, evenals onder de kooplieden en industrieelen,
O.W'ers waren, maar zij hielden als hunne vaste meening
staande, dat het den land- en tuinbouwers, zeker niet over
de geheele linie, zoo goed ging, als buitenstaanders meenden
te mogen opmaken uit de cijfers, die de statistieken onzer
boerenleenbanken te zien gaven.
Die cijfers, loopende in de millioenen en nogmaals mil-
lioenen, waren abnormaal hoog. Zouden zij de afspiegeling
geweest zijn van werkelijk in den landbouw gemaakte winsten,
dan zou er inderdaad alle reden zijn om te spreken van
„groote oorlogswinsten," dan zouden de landbouwers „echte
O.W'ers" geweest zijn.