Rabo
band
Sociale Ontwikkelin
gen en Trends
Personeelsplanning
De positie van de
vrouw in de
Rabobankorganisatie
Nummer 13/23 september 1988
Pensioenfonds Rabobankorga-
nisatie (SPR) het jaarverslag
1987. Hierover werden van
de zijde van de Werknemers
delegatie enige opmerkingen
gemaakt.
Allereerst werd nog eens ge
wezen op de wens om te ko
men tot het instellen van een
deelnemersraad voor de SPR.
Hierbij werd verwezen naar
het advies dat de CAAR heeft
uitgebracht over de uitgangs
punten voor het nieuwe pen
sioenreglement. Voorts werd
opgemerkt dat uit de balans
kan worden afgelezen dat een
verschuiving heeft plaatsge
vonden van een deel van het
eigen vermogen naar het
pensioenvermogen. Gevraagd
werd wat hiervan de achter
grond is. Ook werd onder de
aandacht gebracht dat in te
genstelling tot voorgaande ja
ren in de verklaring van de ac
tuaris is opgenomen dat de
pensioenverplichtingen van de
SPR op 'toereikende' wijze tot
uitdrukking zijn gebracht. In
vorige verslagen werd hier
voor de term 'redelijk' ge
bruikt.
De Werknemersdelegatie
drong erop aan dat er in de
toekomst naar zal worden ge
streefd het pensioenvermo
gen steeds hoger te laten zijn
dan de totale pensioenver
plichtingen, zodat de verplich
tingen altijd voldoende kun
nen worden afgedekt. Ten
slotte werd opgemerkt dat
zes aangesloten banken blij
kens het jaarverslag niet aan
de verevening van de pen
sioenpremies deelnemen. Ge
vraagd werd of dit consequen
ties heeft voor de pensioen
rechten van de medewerkers
van deze banken.
Door de directie van de SPR
werd toegelicht dat de overhe
veling van een bedrag van het
eigen vermogen naar het pen
sioenvermogen samenhangt
met de in 1987 gewijzigde fi
nancieringssystematiek van
de pensioenverplichtingen.
Met name is de voormalige
toeslagreserve ondergebracht
in het pensioenvermogen.
Hiermee wordt aangegeven
dat de indexering van de pen
sioenen niet meer als een
streven maar als vanzelfspre
kend wordt beschouwd. De
marge tussen het bedrag van
het pensioenvermogen en de
pensioenverplichtingen is het
extra bedrag dat beschikbaar
is voor indexering. Onder
schreven werd dat het pen
sioenvermogen niet zou die
nen te dalen beneden de pen
sioenverplichtingen.
Voorts werd medegedeeld dat
de aangesloten banken, die
niet aan de verevening van de
pensioenpremies deelnemen,
de door hen verplichte pen
sioenpremie rechtstreeks aan
de Stichting voldoen. Deze
betalingswijze heeft geen con
sequenties voor de pensioen
rechten van de medewerkers.
De betrokken banken kunnen
desgewenst alsnog tot de ver
evening toetreden, maar zij
zullen dan met terugwerkende
kracht het eventuele verschil
tussen de verevening en de
betaalde pensioenpremies
dienen te voldoen. Ook de ge
wijzigde redactie van de ver
klaring van de actuaris staat
in verband met het gewijzigde
financieringssysteem van de
pensioenverplichtingen en het
als gevolg daarvan toegeno
men pensioenvermogen.
Ten slotte werd desgevraagd
medegedeeld dat de voorbe
reidingen voor de invoering
van het nieuwe pensioenre
glement per 1 januari 1989
volgens plan verlopen. Begin
oktober wordt een voorlich
tingskrant aan de aangeslo
ten banken en de deelnemers
verzonden. Vervolgens zal me
dio oktober het reglement ter
goedkeuring aan hen worden
voorgelegd. Indien hieruit
blijkt dat voldoende instem
ming bestaat, zal invoering
per 1 januari 1989 plaatsvin
den.
de zijde
de Werk
geversdelega
tie werd allereerst waarde
ring uitgesproken voor de
presentatie en de wijze van
samenstelling van de Sociale
Ontwikkelingen en Trends
1987. Deze waardering werd
door de Werknemersdelega
tie onderschreven.
Van werknemerszijde werd de
kanttekening geplaatst, dat in
de Sociale Ontwikkelingen en
Trends weinig aandacht is be
steed aan opleidingen, terwijl
de veranderingsprocessen en
de beleidsontwikkeling juist
belangrijke opleidingsinspan
ningen in de toekomst nood
zakelijk maken. Voorts werd
opgemerkt dat uit de desbe
treffende tabellen inzake de
personeelstoename niet kan
worden afgelezen hoeveel me
dewerkers voor bepaalde tijd
zijn aangesteld. De indruk be
staat dat met name in hogere
functiegroepen meer mede
werkers voor bepaalde tijd
worden aangesteld. In een
CIA,AIR
aantal gevallen lijken deze
contracten het oogmerk te
hebben de proeftijd te verlen
gen. Ten slotte werd de kant
tekening geplaatst dat in het
stuk weinig informatie staat
over het gebruikmaken van de
diensten van oproepkrachten.
Van de zijde van Rabobank
Nederland werd onderschre
ven dat in de toekomst groot
belang dient te worden ge
hecht aan de te leveren oplei
dingsinspanningen. Omdat
een belangrijk aantal activitei
ten in dit kader thans wordt
uitgewerkt, zal hierover nader
kunnen worden gerapporteerd
in de Sociale Ontwikkelingen
en Trends over het jaar 1988.
Voorts werd medegedeeld dat
geen inzicht bestaat in het
aantal arbeidscontracten voor
bepaalde tijd. Bezien zal wor
den of hierover uit de registra
tiesystemen gerichte informa
tie kan worden onttrokken bin
nen de mogelijkheden die in
het kader van de privacyregle-
mentering bestaan. Ook zal
worden bezien of meer inzicht
kan worden gegeven in het ge
bruikmaken van de diensten
van oproepkrachten.
De CAAR be-
/S/1''handelde een
notitie inzake
een leidraad voor personeel
splanning. Naar aanleiding
hiervan werd van de zijde van
Rabobank Nederland toege
licht dat deze leidraad dient
te worden beschouwd als één
van de instrumenten die wor
den ontwikkeld ter uitvoering
van het enige tijd geleden be
sproken nieuwe personeels
ontwikkelingsbeleid.
Thans worden binnen Rabo
bank Nederland en bij één aan
gesloten bank proeven met dit
model van personeelsplanning
uitgevoerd. Aan de hand van
deze proeven kan reeds nu
worden aangenomen dat een
consistente personeelsplan
ning kan bijdragen aan de loop
baanontwikkeling van de me
dewerkers. Desgevraagd werd
hieraan toegevoegd dat naar
verwachting begin 1989 de
leidraad als instrument voor
personeelsplanning aan de
aangesloten banken kan wor
den aangeboden. Hierbij dient
dan met name te worden ge
dacht aan de grotere banken,
hoewel personeelsplanning
voor alle banken belangrijk is.
Toegezegd werd dat de uitwer
king van het personeelsontwik
kelingsbeleid regelmatig in de
CAAR zal worden geëvalueerd.
Door de regio-
CAIAR
commissies
Haarlem, Ber
gen op Zoom en Leeuwarden
van de CAAR is enige tijd ge
leden een notitie opgesteld
over de positie van de vrouw
binnen de Rabobankorganisa
tie. De hierin neergelegde
aanbevelingen zijn via de
CAAR doorgeleid naar Rabo
bank Nederland.
Zij hebben aanleiding gevormd
voor het opstellen van een be
leidsnota over dit onderwerp
door de Centrale Dienst Perso
neel, die inmiddels door de
Hoofddirectie en de Raad van
Beheer is behandeld en in gro
te lijnen is onderschreven. De
conclusie is, dat er een beleid
dient te worden gevoerd dat is
gericht op gelijke kansen voor
mannen en vrouwen in de Ra
bobankorganisatie. Het primai
re criterium hierbij dient echter
te zijn de noodzakelijke ge
schiktheid voor de functie. Po
sitieve discriminatie dient te
worden afgewezen. Van de zij
de van de Werknemersdelega
tie werd opgemerkt, dat de sti
mulering van de positie van de
vrouw in de Rabobankorgani
satie tot een centraal beleids
thema dient te worden verhe
ven. Onderschreven werd, dat
de geschiktheid voor de func
tie centraal zal moeten staan.
Er werd voor gepleit een werk
groep in te stellen, samenge
steld uit functionarissen van
de Centrale Dienst Personeel,
de Ondernemingsraad van Ra
bobank Nederland en de
CAAR, die de ontwikkeling van
dit beleid nader zal uitwerken.
Door Rabobank Nederland werd
hierover opgemerkt dat blijkens
de behandelde notitie het sti
muleren van de positie van de
vrouw in de Rabobankorganisa
tie onderdeel vormt van het to
tale personeelsontwikkelings
beleid. De Centrale Dienst Per
soneel zal voorstellen ontwikke
len om te komen tot een actieve
invulling van dit beleid. Het dient
de taak van de CAAR en de On
dernemingsraad te worden ge
acht Rabobank Nederland kri
tisch te volgen op de uitvoering
van dit beleid. Een afzonderlijke
werkgroep is hiervoor niet nood
zakelijk. Hierop werd aangevuld
dat, op basis van het te voeren
beleid en gegeven het aantal ho
ger opgeleide vrouwen binnen
het totaal aantal afstuderenden,
kan worden aangenomen dat op
termijn het aantal vrouwen in
functiegroep 6 en hoger aanmer
kelijk zal stijgen.