Wandelingen door
Pensioenland
Aflevering 5
Ons pensioenreglement 2
(bluft U ONF^JCXGFhT)
'/i
In het laatste nummer van
het oude jaar hebben wij u,
zij het aangekondigd, ver
rast met een echte berg
wandeling, die het uiterste
vergde van uw concentra
tie- en doorzettingsvermo
gen. Wij als gidsen hebben
ons best gedaan om u bij de
beklimming van de verschil
lende pieken zoveel mogelijk
te ondersteunen. Wij reali
seren ons dat het deson
danks geen eenvoudige
tocht is geweest. Tegen hel
lingen oplopen is nu een
maal een inspannend kar
wei.
Nu wij na alle ontberingen
toch boven zijn gekomen,
gaan wij van deze grote
hoogte eens op een andere
manier naar onze pensioe
nen kijken. Wij vragen ons
af hoe hoog onze pensioe
nen zijn in verhouding tot het
bruto en netto arbeidsinko
men. Bovendien vergelijken
we deze bruto resultaten
met de gemiddelde pen
sioenregeling in Nederland.
Dit is het eerste onderwerp
van deze aflevering.
Vervolgens beginnen wij na
deze tocht op grote hoogte
aan de afdaling. We behan
delen dan de laatste vorm
die nog niet is besproken,
n.l. het arbeidsongeschikt
heidspensioen en ook dat is
een onderwerp waarbij wij
weer een aantal gecompli
ceerde hindemissen moeten
nemen. In het vorige num
mer hebben we u toegezegd
ook het pensioenoverzicht
te behandelen dat u regel
matig van het Pen
sioenfonds krijgt toege
stuurd. Door plaatsgebrek
kan dit niet in dit nummer
gebeuren. We stellen dit uit
tot aflevering 6.
Niets is zo makkelijk als het
presenteren van een groot
aantal getallen waardoor
vaak een onduidelijk beeld
ontstaat. We moeten op
passen dat wij bij het ma
ken van vergelijkingen niet
in deze fout vervallen. Eerst
zullen we daarom een stuk
je theorie behandelen. In het
vorige nummer hebben we
uitgelegd hoe bruto pen
sioenen tot stand komen,
daar kunnen we dus nu kort
over zijn. Bruto is overigens
een begrip waar we in het
dagelijks leven niet mee
werken. Wat we daadwer
kelijk op onze bankrekening
zien verschijnen, daar gaat
het om. Net als bij ons bruto
salaris, wordt er op het pen
sioen ook het nodige inge
houden. Dit hangt af van de
persoonlijke situatie van de
gepensioneerde en de hoog
te van het pensioen. We be
ginnen met de loonbe
lasting. Ook een gepensio
neerde moet loonbelasting
betalen. Hierbij geldt dezelf
de regel als bij het salaris.
Hoe hoger het salaris, hoe
meer er ingehouden wordt.
Gehuwden en duurzaam sa
menwonenden betalen rela
tief minder belasting dan
ongehuwden. Vergeleken
met de situatie dat de me
dewerker nog werkte, is er
nog een verschil. De be
lastingtabellen voor gepen
sioneerden zijn in het alge
meen wat hoger dan die
voor werknemers. Dat komt
omdat in de tabellen voor
werknemers rekening wordt
gehouden met een aftrek
voor kosten van verwerving
en voor reiskosten. Bij ge
pensioneerden boven de 65
jaar wordt er bijvoorbeeld
uitsluitend rekening gehou
den met een vaste aftrek
van f 200,-. Hierdoor
wordt er dus iets meer be
lasting ingehouden dan bij
een werknemer die hetzelf
de inkomen heeft. Wat ge
compliceerder zijn de socia
le verzekeringen. We kun
nen deze globaal in twee
groepen indelen, de werk
nemersverzekeringen en de
volksverzekeringen. Werk
nemers moeten de premies
voor de eerste categorie be
talen, overigens, ook werk
gevers betalen een deel. Ge
pensioneerden boven de 65
jaar betalen deze premies
niet. Het gaat hierbij om de
premies in het kader van de
WW (werkloosheidswet),
de WAO (de wet op ar
beidsongeschiktheid) en de
ZFW (de ziekenfondswet).
Sinds 1978 zijn de premies
van deze verzekeringen aan
zienlijk hoger geworden, zo
dat alleen al hierdoor de net
to pensioeninkomens van
gepensioneerden boven de
65 jaar relatief sterker zijn
gestegen dan de inkomens
van werknemers. De pre
mies volksverzekeringen,
ook wel de 'A'-premies ge
noemd vormen de tweede
categorie. Het gaat hierbij
om de AWBZ (algemene
wet bijzondere ziekte
kosten), om de AAW (de al
gemene arbeidsongeschikt
heidswet), de AWW (de al
gemene weduwen- en we
zenwet) en de AOW (al
gemene ouderdomswet).
Werkgevers betalen voor
hun werknemers iets meer
dan de helft van deze
premies. Gepensioneerden
moeten, voor zover jon
ger zijn dan 65 jaar, deze
premies helemaal zelf beta
len. Dit geldt zowel voor
werknemers, die voor hun
65e jaar een pensioen
uitkering ontvangen, als
voor weduwen die nog geen
65 jaar zijn. Omdat deze A-
premies de laatste 7 jaren
belangrijk zijn gestegen, is
het pensioeninkomen van
hen die nog geen 65 jaar
zijn, hierdoor netto reiatief
gedaald ten opzichte van
het netto arbeidsinkomen.
Met deze kennis gewapend
beginnen we nu met een
procentuele vergelijking tus
sen het bruto arbeidsinko
men en het bruto pensioen.
Daarna doen we hetzelfde
voor het netto arbeidsinko
men en het netto pensioen.
Steeds gaan we hierbij uit
van het bruto, respectieve
lijk netto arbeidsinkomen.
Wat scherper gezegd: we
stellen het bruto, respectie
velijk netto arbeidsinkomen
steeds op 100% en we be
palen vervolgens wat het
pensioeninkomen is, uitge
drukt in een percentage
van dit arbeidsinkomen. De
eerste afspraak die we hier
bij moeten maken, om een
zee van cijfers te voorko
men, is dat we uitsluitend
kijken naar ouderdomspen
sioeninkomens na 40
dienstjaren bij een volledig
dienstverband en naar het
hier van afgeleide wedu
wen- en wezenpensioen.
Uiteraard heeft iemand met
minder dan 40 dienstjaren
een lager pensioeninkomen.
7