Wandelingen door pensioenland
Aflevering 1.
Historie van en wetgeving rond de pensioenvoorzieningen
WILT U MIJ MAAR VOLGEN
Het (zeer) grijze
verleden
Pensioen is een heel oud be
grip dat periodieke betaling
of uitkering betekent. De
Romeinen kenden het
systeem al en gaven hun -
vaak jonge - veldheren na
een geslaagde expeditie
recht op een levenslange
uitkering als dank voor hun
bewezen diensten. De klerk,
die dit allemaal uiterst zorg
vuldig berekende en in een
akte opnam, heette een ac
tuaris. Tegenwoordig wordt
tij niet meer beoordeeld op
?'n handschrift, wel op z'n
vermogen alle factoren, die
aij het berekenen van pen
sioenuitkeringen een rol
spelen, te beoordelen.
De eerste actuaris in onze
geschiedenis was Raads-
sensionaris Johan de Witt
1625-1672) die volgens de
sverlevering belangstelling
treeg voor deze tak van we-
enschap toen de Staten
'an Holland en West-Fries
land lijfrentebrieven gingen
verkopen. Iedere gulden lijf
rente voor een jeugdig per
soon kostte in die tijd f 12,-.
De Witt twijfelde aan de
juistheid van de berekening
en ontwierp zelf een metho
de om tot een betere waar
debepaling te komen.
In deze tijd komen ook de
voorlopers van de latere
levensverzekeringsmaat
schappijen op. Er worden
zogenoemde 'vrijwillige
doodbossen' gesticht. We
zouden ze nu begrafenis
fondsen noemen, wat later
gevolgd door Weduwen-
beurzen. Het slot van deze
ontwikkeling lag rond 1769
met de oprichting van lijf
rentesociëteiten.
De eerste
pensioenregelingen
Van Johan de Witt gaan we
met een reuzestap door de
geschiedenis naar de perio
de vlak na de Franse tijd.
Ongetwijfeld nog onder in
vloed van de toen nog zeer
sterke regeldrift van de
Fransen, ontstonden de
eerste pensioenregelingen
voor militairen en ambtena
ren. In het bedrijfsleven
wordt rond 1845 het eerste
ondernemingspensioen
fonds opgericht bij de Hol-
landsche IJzeren Spoor
wegmaatschappij.
Wat dat voor die tijd bete
kende moet u zich proberen
voor te stellen. Voor het
eerst wordt er aan een
werknemer, die door ziekte
of ouderdom niet meer kon
werken een inkomen gege
ven dat in plaats kwam van
de liefdadigheid.
De directeur van de Neder-
landsche Gist en Spiritusfa
briek, Van Marken, heeft in
deze ontwikkeling een hele
belangrijke rol gespeeld. Hij
ontwierp namelijk de filoso
fie achter de pensioenvoor
ziening. Zijn gedachten zijn
nu nog verrassend actueel,
vandaar dat wij er hier wat
dieper op ingaan. Van Mar
ken ging er van uit dat de ar
beider allereerst zelf verant
woordelijk is voor zijn eigen
pensioenvoorziening. Op
dezelfde wijze als de onder
nemer op machines af
schreef, moest de arbeider
op lichaamskracht afschrij
ven. Om dit te kunnen uit
voeren zou de ondernemer
de arbeider een loon moe
ten betalen dat hem hiertoe
in staat stelde. Dit was zijn
basisgedachte. Omdat hij
wel besefte dat de arbeiders
daar nog niet toe in staat
waren hun mondigheid
stond nog in de kinder
schoenen - wilde hij in de
aanloopperiode zelf als
werkgever de eerste aanzet
geven.
De rol van de staat
De ideeën van Van Marken
werden door zijn collega
werkgevers niet met en
thousiasme begroet. Men
vond eigenlijk dat de verzor
ging van de invalide en ou
dere werknemer geen ver
antwoordelijkheid van het
bedrijfsleven was. Dit moest
uitsluitend produceren te
gen zo gering mogelijke
kosten. Toen er dan ook
rond 1882 door een meer
dan 100 man tellende com
missie, bestaande uit de no
tabelen van ons land, een
oproep werd gedaan aan
het bedrijfsleven om te ko
men tot de oprichting van
een Pensioenfonds voor
werklieden, was de respons
nihil.
De Tweede Kamer begon
rond 1870 belangstelling
voor de, zeer slechte, ar
beidssituatie in fabrieken te
krijgen. Naar aanleiding van
de beroemde enquete over
5