Munten en hun namen In het tijdschrift Onze Taal troffen wij een drietal verhalen van Marlies Philippa aan, waarin zij een en ander vertelt over de (bij)namen van diverse munten. Voor bankmensen, die dagelijks met geld omgaan, leken deze verhalen ons zeer de moeite waard. We hebben ze samengevoegd tot één verhaal. Nederlandse munten In ons land gaat heel wat vreemde valuta om, maar we hebben ook eigen geld soorten. Sommige daarvan zijn 'eigener' dan anderen. Daarmee bedoelen we dat ze bij ons niet alleen als wettig betaalmiddel dienst doen, maar dat ook hun be naming van Nederlandse oorsprong is. De stuiver Onze allereigenste munt is de stuiver. Stuiver is een zuiver Nederlands woord, afgeleid van het werkwoord stuiven. De stuiver stamt uit 1449. Oorspronkelijk waren er vuurijzers op afgebeeld, waar stuivende vonken van af sprongen. Vandaar de naam. Het beeld van de vuurijzers is ontleend aan de orde van het Gulden Vlies, die in 1429 werd gesticht. Vanuit de Nederlanden ver breidde de munt zich naar onze buurlanden. Zo kreeg Engeland zijn stiver, een muntstuk van lage waarde. In Noord-Duitsland, waar in die tijd Middelnederduits werd gesproken, werd mèt de munt het woord stuver onveranderd aan het Mid delnederlands ontleend. Door de goede handelscon tacten van het middeleeuw se Noord-Duitsland - denk maar aan de Hanze - kwam de stuiver in Hoog duits gebied, in Denemar ken en in Zweden terecht. De Duitse Stüber en de Deense en Zweedse styver hebben of liever hadden, hun bestaan uiteindelijk aan ons te danken. De stuiver is niet alleen puur Nederlands van oorsprong en nog expansief ook, hij heeft bovendien heel lang de grondslag, de basiseen heid van ons muntstelsel gevormd. De betaalwaarde van alle andere munten werd van die van de stuiver afgeleid. De stuiver was een dubbele groot, acht duiten of zestien penningen. Pas in 1816, toen het geldstelsel bij ons decimaal werd, ver loor de stuiver zijn centrale plaats als rekeneenheid. De gulden De gulden is ook behoorlijk eigen. Niet helemaal zelf be- guilder vervormd. Vroeger, voor de invoering van het decimale geldstelsel, heette een gulden 'een pond Hol lands', een pond Hollands ter waarde van twintig stuivers. Het dubbeltje Sinds 1614 hebben we het dubbeltje, de dubbele stui ver. Dubbel is een bijvoeglijk en dubbeltje een zelfstandig naamwoord. Voor kleine dacht en ook niet zo expan sief als de stuiver, maar toch Nederlands wat zijn naam betreft. Gulden is ei genlijk een bijvoeglijk naam woord voor 'gouden'. Als zelfstandig naamwoord is het een verkorting van 'gul den munt'. Deze munt was inderdaad van goud in zijn begintijd. Die begintijd lag in de veertiende eeuw. Een gulden is een florijn; hij werd geslagen naar Floren tijns voorbeeld. Enige expansie is er wel: in het Engels werd ons woord gulden al in de 15e eeuw tot voorwerpen kan in het Ne derlands van een bijvoeglijk naamwoord of een bijvoeg lijk gebruikt telwoord een zelfstandig naamwoord worden afgeleid door mid-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1986 | | pagina 9