Uitgangspunten bij een positieregeling ten behoeve van
de werknemersvertegenwoordigers, welke zitting
hebben in de Centrale Adviesraad Arbeids-
aangelegenheden Rabobankorganisatie (CAAR)
Positieregeling van de werknemersvertegenwoordigers,
die zitting hebben in de Centrale Adviesraad
Arbeidsaangelegenheden Rabobankorganisatie (CAAR)
en degenen bij wie deze leden in dienst zijn
Algemeen
Uitgangspunten
Artikel 1
1De Centrale Kringvergadering heeft zich in haar vergade
ring van 10 november 1 982 uitgesproken voor de totstand
koming van een adviescollege, waarbij op centraal niveau
tussen de representanten uit de kringen van werkgevers en
werknemers overleg zal worden gevoerd en adviezen zullen
worden geformuleerd omtrent het te voeren sociale beleid de
Rabobankorganisatie betreffende, waaronder ook begrepen
de sociale aspecten van het algemene bedrijfsbeleid.
2. Voor wat betreft de hierboven genoemde vertegenwoordi
gers uit de kring van de werknemers acht de Centrale Kringver
gadering het ten behoeve van het goede overleg, alsmede ten
behoeve van deze werknemersvertegenwoordigers zelve, wen
selijk om inhoud te geven aan een positieregeling ten einde
te voorkomen, dat door deze werknemersvertegenwoordigers
of degenen bij wie zij in dienst zijn enig nadeel van dit overleg
wordt ondervonden.
3. De Centrale Kringvergadering acht het in het licht van het
voorgaande dringend gewenst dat de hierna volgende uit
gangspunten mede als basis zullen gelden voor dit overleg, zo
danig dat daarmee de hierboven vermelde doelstellingen in de
praktijk ten volle zullen kunnen worden verwezenlijkt.
Artikel 2
1In het hierboven vermelde besluit tot instelling van een
Centrale Adviesraad Arbeidsaangelegenheden Rabobakorgani-
satie (hierna te noemen: CAAR) ligt besloten het grote belang
dat de Centrale Kringvergadering hecht aan een goed overleg
tussen degenen, die in dit college zitting hebben.
2. Dit impliceert dat degenen, die als werknemersvertegen
woordigers aan het overleg deelnemen, door hun respectieve
werkgevers in staat dienen te worden gesteld om hun functie in
de CAAR naar behoren en op onafhankelijke wijze te vervullen.
3. De Centrale Kringvergadering acht het in verband met het
voorgaande voor het welslagen van het overleg van groot
belang, dat eenieder binnen de Rabobankorganisatie zich
positief tegenover dit overleg zal opstellen en indien er in
voorkomende gevallen een beroep wordt gedaan op hetzij de
werkgever, hetzij een leidinggevende of collega van een werk
nemersvertegenwoordigervan de CAAR, de betrokkene hieraan
loyaal zijn medewerking zal verlenen.
4. Gezien de aard van het overleg en meer in het bijzonder
gezien de positie welke de werknemersvertegenwoordigers
hierin innemen, acht de Centrale Kringvergadering het van
principieel belang, dat degene die van de zijde van de werkne
mers aan het overleg deelneemt als gevolg van zijn lidmaat
schap van de CAAR noch met betrekking tot zijn persoonlijke
beoordeling, noch met betrekking tot zijn loopbaanmogelijk
heden, enig nadeel ondervindt. Hetzelfde dient te gelden te
genover diegenen, die hun lidmaatschap zullen hebben beëin
digd evenals diegenen, die zich kandidaat hebben gesteld voor
dit college.
5. De Centrale Kringvergadering is tenslotte van oordeel dat het,
tegen de achtergrond van de zelfstandige positie welke de leden
van Rabobank Nederland innemen, tot de verantwoordelijkheid
van deze individuele leden en van Rabobank Nederland zelve
behoort om, in de geest van het bovenstaande, aan degenen,
die zich als werknemersvertegenwoordigers in de CAAR aan
dienen, concrete waarborgen zowel ten aanzien van met name
hun functioneren in het bedrijf als van hun persoonlijke beoor
deling en loopbaanmogelijkheden te bieden, conform de aan
deze 'Uitgangspunten' gehechte en in haar bijeenkomst van
4 mei 1983 positief geadviseerde positieregeling.
Artikel 1
Deze positieregeling vormt de nadere uitwerking van de door de
Centrale Kringvergadering in haar bijeenkomst van 4 mei
1983 terzake vastgestelde uitgangspunten, welke beogen om
het goed overleg in de Centrale Adviesraad Arbeidsaangele
genheden Rabobankorganisatie (hierna te noemen: CAAR) te
ondersteunen en met name te voorkomen, dat de werkne
mersvertegenwoordiger, die zitting heeft in deze CAAR of de
gene bij wie hij in dienst is, nadelen ondervindt als gevolg van
dit overleg.
5