Vergoeding reiskosten tot 80 km (v.v.)
Pensioenpakket afgerond over eindstreep
Met ingang van 1 oktober 1979 ontvangen medewer
kers een tegemoetkoming in de reiskosten woon-
/werkverkeer. Vergoed worden de kosten van het
openbaar vervoer 2e klasse boven een bedrag van
22,50. Dat bedrag wordt gezien als een eigen bijdra
ge van de medewerker. Vergoeding geschiedt tot 80
kilometer (heen en terug). Wie verder weg woont zal
de meerkosten zelf moeten betalen. Alleen medewer
kers, die een salaris hebben dat lager is dan f 23 796,-
komen voor een volledige vergoeding van de reiskos
ten in aanmerking.
Ook in het verslagjaar zijn de veranderingen in de sala
rissen verwerkt in de secundaire arbeidsvoorwaarden.
Op 1 januari en 1 juli hebben de gebruikelijke aanpas
singen aan de algemene verhogingen plaatsgehad.
'Als revalidatie volgt nadat een dienstbetrekking we
gens volledige arbeidsongeschiktheid is beëindigd, kan
dat voor de betrokkene een werkgelegenheidspro
bleem opleveren.
De Rabobankorganisatie wil aan zo'n wezenlijk sociaal
probleem niet voorbij gaan. Mocht zich zo'n situatie
voordoen, dan zegt zij toe zich er sterk voor te zullen
maken, dat desgewenst al het mogelijke wordt gedaan
om de oud-medewerk(st)er weer een passende functie
te bieden.'
Bovenstaande intentieverklaring geeft beknopt aan
welk een belangrijk stuk werk er is verzet met de vol
tooiing van het nieuwe AOP-regelement, zoals kort en
bondig de betiteling luidt van het Arbeidsongeschikt-
heidspensioenreglement 1978.
De zinsnede is ontleend aan een toelichting op het re
glement. Formeel gesproken heeft het probleem niets
te maken met de kwestie als zodanig. Evenmin raakte
het de Stichting Pensioenfonds Rabobankorganisatie,
die de pensioenuitkeringen voor haar rekening neemt.
Toch wilden de samenstellers van het reglement niet
achteloos voorbijgaan aan dit aspect aangezien het re
glement de sluitsteen vormt van het totale voorzienin
genpakket op pensioengebied. Als zodanig maakt het
ook deel uit van de arbeidsvoorwaarden.
Reikhalzend is er uitgekeken naar de strekking van het
reglement. Aanvankelijk was het de bedoeling dit on
derdeel in zijn nieuwe opzet gelijktijdig te presenteren
met de rest van het pensioenreglement. Het bestude
ren van de problematiek kostte echter meer tijd dan
was verwacht. Gelukkig haalde het reglement de eind
streep wel voor 1 januari 1980. Uiterlijk tot die dag kon
iedere Rabobankmedewerker(ster) kenbaar maken of
men verzekerd wilde blijven volgens het uit 1973 date
rende pensioenadvies. Van degenen, die er het zwijgen
toe deden, werd aangenomen, dat ze voor het aange
paste pensioenreglement 1978 kozen.
Net zoals bij het opstellen van het nieuwe pensioenre
glement is gebeurd, zijn ook bij de voorbereidingen
voor het AOP-reglement eerst een aantal uitgangspun
ten gekozen. Ze werden voorgelegd aan verschillende
advies- en beleidsorganen met het verzoek er hun visie
op te geven.
Daar het AOP-reglement na de pensioenvoorzieningen
bij ouderdom en overlijden als sluitstuk van het voor
zieningenpakket gold, wilde men ook hier zorgvuldig
de samenhang in de gaten houden tussen regelingen
van eigen makelij en de bestaande wettelijke voorzie
ningen op dit terrein.
Een volgend punt van belang was de noodzaak tot een
regeling te komen, die geldingskracht voor de comple
te Rabobankorganisatie zou hebben. Afwijkende rege
lingen voor plaatselijke banken en Centrale Rabobank
zouden maar een sta-in-de-weg zijn bij het over en
weer vervullen van vacatures. Verder vonden de initia
tiefnemers het van groot belang, dat de AOP-regeling
onverkort zou gelden voor jeugdig personeel. Andere
risicovoorzieningen (weduwen- en wezenpensioen)
kennen evenmin entreeleeftijden als voorwaarde tot
deelname. Om van het AOP-reglement te kunnen pro
fiteren is wel vereist dat er sprake is van een dienstver
band voor onbepaalde tijd. Bovendien moet het gaan
om personeelsleden met een werktijd, die de helft of
meer van de normale dagtaak omvat. Ten slotte is het
reglement niet van kracht voor vrouwen en mannen,
die op het moment dat ze in dienst treden ouder zijn
dan respectievelijk vijfenvijftig of zestig jaar.
Om verwarring over de term 'arbeidsongeschiktheid'
te voorkomen wordt vastgehouden aan de wettelijke
definitie (AAW/WAO) van het begrip.
Het reglement verliest zijn werking zodra iemands ar
beidsongeschiktheid toeneemt als zijn dienstverband
al was beëindigd of zodra een nieuwe oorzaak voor die
arbeidsongeschiktheid aan het licht treedt.
In de voorbereidingsfase kwamen de opstellers van
het reglement verder nog tot de slotsom dat het totale
inkomen voor de arbeidsongeschikte medewer-
kers(sters) in redelijke verhouding dient te staan tot
het laastgenoten salaris.
Voorheen kwam het nogal eens voor dat de uitkering
volgens de wettelijke voorzieningen in combinatie met
het AOP-pensioen boven het vroegere loon lag. Aan
die 'onbillijkheid' kon een eind komen door bij de bere
kening uit te gaan van negentig procent van de gel
dende pensioengrondslag. Vroeger gold een honderd
procentsregeling.
In zekere zin een achteruitgang dus, ofschoon de over
grote meerderheid van de betrokkenen het reglement
duidelijk onderschreef.
Bij de discussies rond het AOP-reglement speelde ten
slotte nog de vraag een rol of er individueel een (be
perkte) keus moest worden gelaten tussen de oude
AOP-regeling uit 1973 en het AOP-reglement 1978.
Uiteindelijk kregen belanghebbenden bij het oude re
glement een langdurige overgangsregeling. Daarbij
speelden niet alleen kostenoverwegingen een rol. Men
was ook bevreesd voor het ontstaan van langdurige
verschillen in rechten voor sommige personeelsleden.