B 'CS vlSI II I nI Ml v. zij zich van begin af aan dat het voor haar geen alledaagse vakantie zou wor den. 'Je wist wat er van je werd ver langd. Er is een zekere feeling nodig om met patiënten op te trekken. Je bent het niet gewend en bovendien maakte ik me zorgen over het feit dat ik van medische zaken totaal geen verstand heb. Dat bleek gelukkig geen bezwaar en men be greep ook wel dat juist iemand met een uitgesproken kantoorbaan zoals ik het bijzonder leuk vind eens totaal ander werk te kunnen doen.' Op de bank heeft Harma aanvankelijk nog hartelijk kunnen lachen dank zij haar ongewone vakantie. Nadat daar het nieuws over haar plan bekend raakte, waren er collega's die dachten dat Harma er op die manier tij dens haar vakantie een centje bij ging verdienen. Die droom heeft ze gauw de wereld uit geholpen. 'Geen sprake van natuurlijk. Je moet er echt de tijd en de energie voor over hebben. Je bent be hoorlijk druk in de weer; 's morgens om half zeven is het al dag voor de helpsters en dan blijf je tot na tienen 's avonds toch altijd wel bezig. Maar het gekke is, dat er van werkelijke vermoeidheid nau welijks sprake is. Ik kan het iedereen van harte aanbevelen en het staat nu al vast dat ik zelf volgend jaar opnieuw di rect van de partij zal zijn als er weer vrij willigsters nodig zijn voor het Rode Kruis-vakantiewerk.' Sinds ze de kans heeft gehad wat verder te kijken dan het wereldje van haar da gelijkse administratieve werk groot is, ondervindt Harma Wesseling ook de kennismaking met een andere werksfeer als iets fijns. 'Nu besef je ten minste wat er verstaan wordt onder verzorging van bedlegerige mensen. Je weet waarover gepraat wordt,' aldus de gelegenheids helpster van het Rode Kruis. Over de contacten met de aan haar zorgen toe vertrouwde zieken heeft ze niets dan lof. 'De meesten hoefden niet in bed te blij- ven, maar mochten per rolstoel vervoerd worden. Dat was natuurlijk bijzonder leuk. Er groeit een heel kameraadschap pelijke sfeer. De vakantiegangers vertel len je werkelijk van alles en dan is het natuurlijk belangrijk dat je ze ook te woord wilt staan.' Zoals ik de lezer in augustus al voorge houden heb, bestond er bij het overgrote deel van de personeelsleden op de plaatselijke banken weinig of geen be langstelling voor een collectieve arbeids overeenkomst. Er was althans weinig merkbaar van een eventueel aanwezige belangstelling. Toen de VPR zich echter begin 1978 in haar beleidsplan voorstan der van zo'n overeenkomst toonde en dit standpunt ter goedkeuring aan haar le den voorlegde, bleek dat men vrijwel unaniem deze gedachte kon onderschrij ven. Dat het hoofdbestuur van de VPR met die wens voor de dag kwam on danks 't gemis aan duidelijke signalen, had in de eerste plaats te maken met het feit dat het voor de vereniging erg moei lijk was en is om te bemiddelen wanneer de leden om hulp en assistentie aan kloppen. In veel gevallen stuit men dan al gauw op de plaatselijke zelfstandig heid. VPR-vertegenwoordigers en be stuur en directie van zo'n bank kunnen natuurlijk heel constructief met elkaar over een aantal zaken van gedachten wisselen en zulke gesprekken kunnen zeker wel tot bevredigende oplossingen leiden. Feit blijft dat indien de bank zich beroept op haar eigen beslissingsbe voegdheid ter zake (ook al vinden wij en anderen dat de geconstateerde verschil len met betrekking tot het sociale beleid in relatie tot andere Rabobanken niet in de huidige tijd passen) je daar niets aan kunt veranderen. 'M BSi Vereniging Personeel van Rabobanken Postbus 336,3900 AH Veenendaal Op de tweede plaats zijn wij er voorstan der van om alle adviezen en ontwikkelin gen op sociaal terrein in ons vereni gingsblad Raborama te publiceren. In dat kader kan ik de lezer trouwens me dedelen dat we voornemens zijn om be gin 1980, als functieclassificatie in prin cipe binnen onze organisatie ingevoerd zal zijn, alle salarisschalen te gaan publi ceren. Maar wat heeft een personeelslid aan die informatie als zijn arbeidsvoor waarden niet in overeenstemming met die adviezen zijn en misschien ook niet binnen afzienbare tijd gebracht kunnen worden? Al wil ik niet ontkennen dat het bekend zijn met die adviezen natuurlijk ook z'n positieve kanten heeft, omdat zo'n informatie binnen de bank mogelijk aanleiding kan zijn om over een en ander te discussiëren. Een derde reden voor de VPR om een lans te breken voor een collectieve ar beidsovereenkomst is gelegen in het feit dat de communicatie tussen het perso neel de laatste jaren sterk is toegeno men. Sportevenementen, uitgaven als Raboband en Raborama, cursussen enz. hebben daar in niet onbelangrijke mate toe bijgedragen. Dat bredere blikveld heeft echter ook de verschillen met be trekking tot het sociaal beleid veel dui delijker dan vroeger in de schijnwerpers geplaatst. En ten slotte hebben wij toch wel wat moeite met het feit dat we in de huidige constructie slechts in adviserende zin kunnen werken. De Adviescommissie Sociaal Beleid Rabobanken - en ik wil dat met nadruk stellen - mag dan een zeer goed apparaat zijn om van gedach ten te wisselen (afgevaardigden van de centrale bank, de plaatselijke besturen, de directeuren en de personeelsleden praten daar op geregelde tijden over het te voeren sociaal beleid), het blijft een adviserend college. Voorgestelde wijzi gingen hoeven nog niet naar de plaatse lijke banken te worden doorgeleid. De VPR heeft dus gekozen voor een col lectieve arbeidsovereenkomst. Ze heeft daar wel als voorwaarde aan verbonden dat besturen, directies en personeelsle den van de plaatselijke banken dan wel zelf moeten kunnen deelnemen aan de onderhandelingen. Zonder die voorwaar de ligt de oplossing nl. wel wat simpeler. Er bestaat al een Bank-cao. Door de plaatselijke banken te laten aansluiten bij die cao zou onze wens al snel gereali seerd kunnen worden. We hebben daar echter bezwaar tegen omdat dan de bo vengenoemde partijen aan de onderhan delingstafel geen plaats hebben. Voor die bijkomende wens hebben we trouwens een goede reden. Juist in een tijd dat iedereen de mond vol heeft over medezeggenschap enz., zou het toch wel erg merkwaardig zijn als we nu juist op dit terrein maar zouden moeten af wachten wat anderen allemaal uit hun hoge hoeden tevoorschijn toveren. Wil len we het sociaal beleid op de plaatse lijke banken als goed en juist ervaren, dan zullen we daar ook een eigen ver antwoordelijkheid voor moeten kunnen dragen. Tot slot van mijn uiteenzetting zou ik - indien u mij dat toestaat - nog een waarschuwende vinger willen opsteken. Uit het feit dat het binnen onze organi satie mogelijk is om openlijk over deze en soortgelijke onderwerpen te discus siëren, waarbij het natuurlijk niet uitge sloten is dat zo hier en daar een kritische noot valt, zou een minder kritische lezer mogelijk de conclusie kunnen trekken dat er aan dat sociaal beleid en dan in vergelijking tot het sociaal beleid bij sommige andere ondernemingen nog heel wat schort. Zo'n conclusie, zuiver gebaseerd op het gegeven dat binnen sommige andere ondernemingen zelden of nooit over deze en soortgelijke zaken gepubliceerd wordt, behoeft nog geen garantie te zijn voor een perfect sociaal beleid bij die ondernemingen. Ik zou haast zeggen dat het tegenovergestelde meestal het geval is. Wanneer men nl. meent iets goeds in huis te hebben, dan zal men er over het algemeen niet voor terugschrikken om daarover dan ook in het openbaar te discussiëren. Hans Koet, vice-voorzitter VPR

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1979 | | pagina 30