24
pü mi H
H Ipj
lijk gedag zeiden. Een glimp van geluk.
Ze hebben alles meegemaakt, zulke
mensen. Hoe vaak niet zullen ze zat zijn
geweest? Fijne mensen, maar ze worden
niet gezien. Ze worden niet geacht ook.'
Gedurende zijn lange loopbaan als foto
graaf heeft Martien Coppens zeer na
drukkelijk een eigen kijk op veranderin
gen gekregen. Het land veranderde, zijn
bewoners vooral. 'De echt verstilde
mensen, die kom je minder tegen nu. Je
kreeg een heel ander soort bevolking.
We lijken wel eenzaam, maar betekent
dat ook dat we verlaten zijn? Men zet
zich al te gemakkelijk af. Gaat er wat
mis, een ander krijgt de schuld. De mens
die vroeger moeilijk leefde of het moei
lijk had, kon altijd toch nog in zijn gods
dienst terecht. Het wordt nog erger voor
de kleinkinderen van mijn generatie. Zij
gaan een totaal ander leven leiden en
dat vervreemdt hen helemaal van vroe
ger.'
In de compositie van zijn fotoboeken
tracht Martien Coppens samenhangen
te laten zien. Hij hoopt dat herkennings
punten met eigen ervaringen de toe
schouwer aan 't denken brengen, zodat
ook de mens van nu aldus wat inzicht
krijgt in hoe het vroeger was en beseffen
gaat wat we al verloren hebben. Cop
pens: 'Het is ronduit verschrikkelijk wat
er sneuvelt omdat men het gewoonweg
niet ziet.'
Bladerend in 'Het land van Bosch, Brue-
gel en Van Gogh' is het een gewaarwor
ding waar niet aan te ontkomen valt.
Coppens: 'Je moet het zien te ontraad
selen, zo'n boek. Je mag niet in een keer
uitgekeken raken, alles gezien hebben.
De gepubliceerde foto's hebben onder
ling raakpunten.
Alles vindt echt z'n betekenis. Een enke
le regel kan iedereen wel opschrijven,
maar wat dan nog? Het gaat om een to
taalbeeld. De landschappen horen erin
thuis, zo goed als het volk. Vorm en in
houd grijpen ineen. Het ene wiel draait
niet wanneer het andere niet beweegt.
Zo zoek je maanden naar foto's die el
kaar nodig hebben om het geheel inte
ressanter te maken of te verduidelijken.
Er zijn bepaalde interieurfoto's, daar kun
je niet zomaar willekeurig een mens te
genover zetten. Hier, naast zo'n foto van
die rommelende jong in dat beekwater,
de weelde van het jong zijn, heb je de
rust van de ouderdom. De jaargetijden
lopen als een draad door het geheel. Ik
wilde er graag winter bij hebben in ver
band met Bruegel. De mens die zijn we
reldse feesten viert vindt een logische
voortzetting in foto's van religieuze vie
ringen. Als je goed kijkt vind je zelf wel
het ritme dat doorklinkt. Je ziet de mens
nog bijna niet in het begin. Die komt la
ter pas, maar dan wel puur. Een kereltje
dat parmantig tegen een gevel staat te
piesen. Je moet goed oppassen, anders
zie je hem over het hoofd. Dat knulletje,
mijn eerste mens, is ontleend aan Je
roen Bosch. Bosch heeft ons in zijn schil
derijen ook een zeer vreemde wereld
voorgezet en goedbeschouwd is alles
nog even vreemd, een net zo grote war
boel. De vraag is alleen: begrijpen we
nog, ervaren we nog?'
Zoals bekend mag worden veronder
steld, bestaat er voor het personeel van
de plaatselijke banken geen collectieve
arbeidsovereenkomst. Wel krijgen de
besturen van de plaatselijke banken
adviezen die een afgeleide genoemd
kunnen worden van de Bank-CAO. Ze
zijn echter vrij die over te nemen of naar
eigen inzicht aan te passen. Los van het
feit dat men zich kan afvragen of dit sy
steem in het verleden altijd tot ieders te
vredenheid gefunctioneerd heeft, kan
men toch niet stellen dat er een algeme
ne roep om zo'n collectieve arbeidsover
eenkomst binnen de plaatselijke banken
te bespeuren was. Noch de besturen,
noch de directies, noch de personeelsle
den gingen met spandoeken de bank-
straat op om voor zo'n overeenkomst te
pleiten. Al is het niet uitgesloten dat ie
der wel een andere reden gehad zal heb
ben om zulks niet te doen.
Dat de personeelsleden geen of nage
noeg geen belangstelling voor zo'n over
eenkomst hadden wekt nog wel de mees
te bevreemding. Diegenen buiten be
schouwing gelaten, die niets te klagen
hadden omdat de adviezen toch strikt
overgenomen werden en op verschillen
de plaatsen soms zelfs met een extra so
ciaal sausje overgoten werden, blijft er
toch nog een vervelend percentage per
soneelsleden over die niet het volle pond
kregen. En van hen had je toch wel enige
aandrang mogen verwachten voor zo'n
dl jü|J
Vereniging Personeel van Rabobanken
Postbus 336, 3900 AH Veenendaal
regeling zodat men niet langer afhanke
lijk was van een zekere willekeur, maar
met een keurig boekje op zak kon zeg
gen: kijk, dit zijn mijn rechten en plich
ten. Het gebeurde echter niet, en die
houding is wel verklaarbaar.
Op de eerste plaats (en dat geldt zeker
niet voor (rabo)bankpersoneel alleen),
hebben wij een hekel aan al te veel
wetjes en regelingen. Het is over het al
gemeen al moeilijk genoeg om in de pas
te blijven met alle voorschriften (je mag
zelfs niet meer van Rabo spreken, maar
moet het op Rabobank-organisatie hou
den). En zo lang dus het water van ons
ongenoegen ons nog maar niet tot de
lippen gestegen is, hebben we aan al die
wetjes en regelingen geen al te grote
behoefte en huldigen we over het alge
meen de stelregel: vrijheid-blijheid.
Een tweede reden zou kunnen zijn, dat
we nimmer goed op de hoogte waren
welke adviezen op sociaal terrein er nu
eigenlijk allemaal voorhanden waren.
Op de derde plaats denk ik dat het pra
ten over arbeidsvoorwaarden in de zin
van: zuilen we nu eens even precies
vastleggen wat ieders rechten en plich
ten zijn, in veel gevallen als een onfrisse
en minder kiese manier van met elkaar
omgaan werd gezien (en dat zal vooral
gelden voor kleinere werkgemeenschap
pen). Zoiets doe je niet, je hoort wel wat
je krijgt en pas als je echt niet meer ak
koord kunt gaan met de gang van zaken
ga je praten of - in het uiterste geval-
zoek je een andere baan.
En als laatste reden zou je kunnen aan
voeren dat men weliswaar belangstel
ling heeft voor een goede regeling voor
de eigen bank en die ook graag op pa
pier wil zien, maar dat men er op z'n
zachtst gezegd weinig boodschap aan
heeft of die regeling voor alle andere
collega's binnen onze organisatie ook
geldt. Wij hebben te maken met onze ei
gen werkgemeenschap en we gunnen
ieder graag het beste, maar dat moeten
ze dan wel zelf regelen I (Het gezegde
over het hemd dat nader dan de rok is,
zal hier ook wel van invloed zijn).
Dat er dus op iedere plaatselijke bank af
zonderlijk een groeiende behoefte was
aan goede afspraken - en liefst op pa
pier - mogen we wel als vaststaand
aannemen. Trouwens de vraag om 'iets'
en op papier is niet van vandaag of gis
teren, die vraag dateert al van veel vroe
ger en vandaar dan ook dat in de afgelo
pen jaren steeds meer banken hun rege
lingen op papier gingen zetten of (toen
dat voorhanden kwam) het boekje met
de geadviseerde arbeidsvoorwaarden
gingen uitreiken c.q. dat boekje in de la
tere jaren toch maar eens uit het archief
tevoorschijn haalden. Dat dit proces nog
niet uitgekristalliseerd is, moge blijken
uit het feit dat zeker 85 van de perso
neelsleden nu inmiddels de beschikking
heeft of vrijelijk inzage heeft in het gele
boekje met de secundaire arbeidsvoor
waarden, maar een overeenkomstig
boekje (van de zelfde kleur) met de pri
maire arbeidsvoorwaarden (de salaris
sen en de schaalindelingen) is voor een
veel en veel groter percentage van het
personeel nog een uitgave die op de in
dex staat.
Als het dus waar zou zijn dat met name
het personeel van de plaatselijke banken
weinig belangstelling heeft voor zo'n
collectieve arbeidsovereenkomst, waar
om heeft de Vereniging Personeel van
Rabobanken in haar begin 1978 uitge
brachte beleidsnota dan toch een lans
gebroken voor zo'n overeenkomst? En
waarom hebben de ca. 4000 leden, ge
geven dat gebrek aan interesse, dan
toch unaniem voor zo'n overeenkomst
gekozen?
Het ligt voor de hand dat ik u, aanslui
tend op bovenstaande vragen, ook het
antwoord lever. Aangezien de mij toege
meten ruimte in Raboband - zoals u
kunt constateren - niet toereikend is, zal
dat antwoord pas in de volgende uitgave
van Raboband gegeven kunnen worden.
Wilt u dus de draad in het volgende
nummer weer op kunnen pakken, dan
zult u dit nummer tot dan dienen te be
waren.
Hans Koet, vice-voorzitter VPR