Verzamelen
<Pj)
°IN HET SPIONNETJE
Verzamelen heb ik altijd één van de verve
lendste hobby's gevonden. Het bij elkaar
brengen van sigarebandjes, lucifermerken
of geboortekaartjes kon me onmogelijk tot
vervoering brengen. Zelfs het verzamelen
'op hoger niveau' van postzegels leek me
een saaie aangelegenheid. Ja stil maar, fer
vente postzegelverzamelaars, dat dacht ik
in de tijd toen ik zelf nog niet door de ver-
zamelkoorts was aangetast. Sinds ook ik de
hitte van die koorts heb ervaren, begrijp ik
wat een verzameling kan betekenen.
Onlangs heb ik een radioprogramma ge
maakt over verzamelen en de soorten ver
zamelingen die mensen aanleggen en dan
kom je heel originele onderwerpen tegen.
Je kunt natuurlijk van alles verzamelen,
van oude blikken tot olifantjes, van aanste
kers tot stenen.
Een reislustig man toonde mij indertijd zijn
verzameling bedrukt buitenlands pakpa
pier. Wie verzamelt er nu pakpapier, zou je
denken, maar het was heel aardig al die in-
pakpapiertjes te bekijken, afkomstig van
winkeltjes op de Canarische Eilanden, Ja
pan, Hawaï, Sicilië en Joegoslavië. Alles
keurig gerangschikt. Als ik hem aankeek
dan zag ik dat hij in gedachten weer terug
was in het kleine Mexicaanse winkeltje,
waarvan de naam op het kleurige papier
stond en bij een ander inpakpapiertje rook
hij weer de geur van de Indonesische toko.
Merkwaardig, dat verlangen tot verzame
len. Heeft het toch iets te maken met de
eekhoorn, die voor de winter zijn voedsel
bijeenbrengt? Misschien is onze verzame
ling van kleine, op zichzelf vaak waardelo
ze prulletjes ook een soort voedsel, maar
dan voor de geest.
Soms heeft niet alleen de verzamelaar zelf
plezier van zijn collectie. Hoe blij ben ik
dat een van mijn voorvaderen in 1819 be
sloot de brieven die hij ontving te bewaren.
Er zijn er heel wat en zij vormen een koste
lijke collectie want ook zijn zoon zette de
traditie voort.
Ik heb u al verteld dat ik zelf ook door de
verzamelkoorts ben aangetast. Bij mij be
gon het op een kleine tentoonstelling van
oude kranten. Ik 'ging langzaam van krant
tot krant en keek naar geboorteadverten
ties van mensen die nu al lang niet meer le
ven, naar kleine berichten, die toen heel
veel betekenden.
De volgende dag was ik er weer en las toen
iets over een vrouw, die in 1810 een kin
dertehuis had gesticht. Het woord emanci
patie was nog onbekend, maar zij deed wat
Mien
Holthuizen
ze nodig vond. Ze zorgde dat er een tehuis
kwam voor een aantal dakloze kinderen.
Ik vroeg me af of er in die tijd al vrouwen
bladen geweest waren waarin deze voort
varende vrouw misschien haar denkbeel
den had kunnen uitdragen. Er waren er en
kele in het Persmuseum in Amsterdam.
Binnen een paar minuten zat ik druk te
schrijven, verrast door al het interessante
dat ik uit die oude bladen haalde. Ik kwam
thuis met een blocnoot voor de helft gevuld
met aantekeningen.
Toen kwam het moment dat ik er naar ver
langde zelf over die oude tijdschriften te
beschikken. Dat was de conceptie van mijn
verzameling. Daarna begon de speurtocht
door antiquariaten en onbeduidende boe-
kenrommelwinkeltjes. Helaas had ik maar
zelden succes. Vrouwenbladen uit de vo
rige eeuw? Nee, die hadden ze niet, daar
was nooit vraag naar.
Steeds als ik voor mijn werk in een andere
stad moest zijn liep ik een paar zaken af.
Opeens bezat ik er een, een 'Pénélopé', een
vrouwenblad uit 1826. Ik was gelukkig als
een kind.
Intussen had ik al veel tijd doorgebracht in
allerlei archieven en bergen aantekeningen
gemaakt, voldoende om er een artikel over
te schrijven. Naar aanleiding van dat arti
kel belde een omroepvereniging mij op met
de vraag of ik een serie radiopraatjes over
die vrouwenbladen wilde verzorgen.
Ik besefte dat ik daarvoor eigenlijk niet
voldoende gegevens had en er werden een
paar advertenties in plattelandsbladen ge
plaatst met de vraag: Wie heeft er nog
vrouwenbladen uit de vorige eeuw? Het
lijkt een onmogelijke vraag, maar de oogst
viel niet tegen.
Mijn verzameling was nog maar heel klein;
toch had ik voldoende stof voor die radio
praatjes. Kort daarna informeerde een
vrouwengroep naar de mogelijkheid van
een lezing. Ik schrok. Daarvoor had ik echt
geen materiaal genoeg. Toch nam ik de uit
daging maar vast aan en dook weer in de
archieven en liet de deurbel van antiquaria
ten lustig rinkelen. De lezing kwam er.
En toen gebeurde het wonder, voor mij al
thans. De telefoon ging, aan de andere kant
van de lijn zei de stem van een oude me
vrouw: 'U hebt gisteren een lezing gehou
den. Mijn dochter is er geweest en u hebt
daar verteld dat volgens u het oudste Ne
derlandse vrouwenblad van 1821 dateerde.
Weet u, dat is niet zo want ik heb twee in
gebonden jaargangen van 1806 en 1807.'
Ik was even stil. Het was bijna niet te gelo
ven en daarom informeerde ik nog eens:
'Weet u dat wel zeker?' 'Komt u maar kij
ken,' zei ze. Ja, wat dacht u, ik ging na
tuurlijk.
Ze legde beide boeken met een liefdevol ge
baar voor me neer. Het eerste wat me op
viel was dat de illustraties met de hand in
gekleurd waren. Een kostelijk bezit. Ik kon
er bijna niet genoeg van krijgen. Toen ik
weer thuis was moest ik voortdurend aan
die antieke tijdschriften denken, die zoveel
onthulden van alles wat er omging in vrou
wen, die honderzeventig jaar geleden leef
den.
Het was me duidelijk dat ook ik het slacht
offer geworden was van de verzamelziekte.
Wat zou ik die twee jaargangen graag bij
mijn kleine verzameling voegen. Na een
week belde de eigenares van de tijdschrif
ten opnieuw op. Ze zei: 'Ik heb almaar aan
u moeten denken. U was zo verdiept in die
oude bladen. Ze staan hier maar in de kast
met hun mooie perkamenten banden en
niemand kijkt er naar om. Ik ben vieren
tachtig en als ik er niet meer ben worden ze
misschien weggegooid. Mag ik ze u cadeau
doen?' Ik stond perplex. Het aanbod was
geweldig; toch durfde ik het niet aan te ne
men omdat ik vond dat ik tegenover haar
kinderen dit vermoedelijk zeer kostbare ca
deau niet zo maar kon aanvaarden. Pas
toen haar oudste zoon opbelde en zei dat
hij en zijn zuster mij die antieke bladen van
harte gunden, ben ik ze gaan halen. Voor
mij een rijkdom; voor een niet-geïnteres-
seerde niet meer dan een hoopje oud pa
pier.
De verzameling is intussen aanzienlijk uit
gebreid, maar de verzamelkoorts woedt
nog ongebreideld. Eigenlijk ben ik er altijd
mee bezig: snuffelen, vragen, naspeuren,
ordenen. Het neemt veel van je vrije tijd in
beslag, je hebt het altijd in je achterhoofd.
Dat heb ik met andere verzamelaars ge
meen. Maar is dat nu juist niet het aantrek
kelijke van een 'levende' verzameling?