Losbladige bankwijzer voor publiek? m H Voor klanten van de Rabobanken zou er een bankwijzer moeten komen met tips en wetenswaardigheden over zaken die het publiek raken in zijn contacten met de bank. Wanneer het handzame for maat van de dagafschriften als uitgangs punt dient en zo'n handleiding een los bladige opzet heeft, kunnen relaties de aanvullingen of tekstwijzigingen gemak kelijk samen met hun dagafschrift ook weer toegestuurd krijgen. Juist door re gelmatige informatieverversing ontstaat op simpele wijze een vraagbaak met blij vende waarde. Zo'n beknopte maar duidelijke handlei ding, als dienstbetoon bedoeld, zou de klant een beter inzicht kunnen verschaf fen in het werk van een bank, meent Leon van de Westelaken uit Valkens- waard. Hij lanceerde zijn idee in het huisorgaan van de Vereniging Personeel van Rabobanken. Aan het slot van de publikatie in Rabora- ma wordt gevraagd om eventuele op merkingen en suggesties met betrekking tot de gedachte. Van de Westelaken werkt voor eigen gebruik reeds enige tijd experimenteel met een eigenhandig ver vaardigde uitgave van de door hem be oogde vraagbaak. In de alledaagse bank- praktijk constateerde hij bij het publiek een grote onwetendheid en ondeskun digheid over de bank als instelling waar men allerlei financiële zaken regelt. Het veelvuldig verschaffen van mondelinge informatie aan de balie is er een voorna me uiting van. De onmogelijkheid om ie dere klant optimaal te informeren en de risico's die verbonden zijn aan het mon deling verschaffen van inlichtingen (wor den belangrijke elementen van de ver kregen informatie niet onverhoopt weer snel vergeten en vraagt de cliënt wel alles wat hij eigenlijk weten wil?) zetten de Brabantse bankman aan het denken. Hij kwam tot de slotsom dat geen om slachtig boekwerk de oplossing zou kun nen bieden, maar een beknopte vinger wijzing voor zaken die van belang zijn. Leon van de Westelaken wijst er in dit verband op dat veel klanten niet eens het verschil kennen tussen elementaire begrippen als 'boekingsdatum' en 'valu tadatum' op de dagafschriften. Het be pleite boekwerkje dat bij voorkeur niet in het jasje van een weggooi-folder gesto ken zou moeten worden, kan populaire omschrijvingen bevatten van de belang- rijkste vaktermen die in de bankwereld gangbaar zijn. Een inhoud plus trefwoor denregister zou de toegankelijkheid en de hanteerbaarheid van het boekwerkje nog ten goede kunnen komen, conclu- W-ll Als columnist ben je verplicht zo goed mogelijk bij te blijven en te zorgen dat je de vinger aan de pols houdt. Ik consu meer dan ook steeds braaf (soms zuch tend) allerlei Rabobladen, ten einde te voorkomen dat ik belangrijke ontwikke lingen mis. Een ingewijde zal ongetwij feld begrijpen dat ik veel moet 'afzien' en dat ik de groeiende stapel nauwelijks op aanvaardbare hoogte kan houden. Mijn situatie zou hopeloos zijn als ik bij tijd en wijle niet wat selectief te werk ging om te voorkomen dat ik door de bomen het bos niet meer zie. Voor het blad Rabobank maak ik echter - afgezien van een enkele financiële en economische beschouwing - een uit zondering. Voor mij als schrijver is dat blad zoiets als het geweten van onze organisatie. Er staan geen richtlijnen in, maar gedachten en bespiegelingen die mogelijk in de toekomst realiteit kunnen worden. Met meer dan gewone belang stelling heb ik zo het artikel 'Gaat coöpe ratieve onderneming aan economisch ^J| ^Jj VPR Postbus 336 Veenendaal succes ten onder?' van prof. N. Douben in het februarinummer gelezen. Die belangstelling ging van tijd tot tijd zelfs over in verbazing en warme in stemming, want als ik niet beter zou we ten, zou ik kunnen denken dat prof. Dou ben medesamensteller geweest moet zijn van de beleidsnota die de Vereniging Personeel van Rabobanken in december het levenslicht deed aanschouwen. Alhoewel de auteur de coöperatieve ver eniging in een zeer breed verband be kijkt, zijn vooral de bespiegelingen die hij wijdt aan de plaats van de werknemer binnen de coöperatie interessant. Hij komt daarbij tot de opmerkelijke uit spraak, dat de buitenwereld de coöpera tieve vereniging over het algemeen maar een mistige zaak vindt en gaat verder met 'voor de werknemers die in een coöperatief beheerd bedrijf werken, blijft de vereniging meestal ook in nevelen gehuld. Weet men al duidelijk van het bestaan van deze constructie af, dan is het nog lang niet zeker dat daarmee ook de werknemer ervaart met een ander soortig bedrijf te maken te hebben. Voor iemand die geen lid van de coöperatieve vereniging is, behoeft het werken in haar bedrijf op zichzelf en als zodanig geen grotere arbeidsvreugde te betekenen'. Ook bij de VPR was deze constatering al bekend en in de beleidsnota zijn een aantal suggesties gedaan om die betrok- gezocht naar een verbinding tussen het personeel en het bestuur c.q. de leden van de vereniging. Bovendien is ge vraagd om - vooral t.a.v. de beleidsvor ming - wat mist te doen optrekken. Dat die koppeling tussen personeel en coöperatieve vereniging nuttig - ja mis schien zelfs noodzakelijk - is moge blij ken uit het feit, dat het de meesten on der ons een biet zal zijn of het bedrijf waar we werken nu coöperatief ge noemd wordt, of dat het bv of nv achter z'n naam heeft staan. Waar zitten name lijk de verschillen, of (vanuit een ander gezichtspunt bekeken) waar liggen de voordelen? Binnen onze organisatie is reeds dikwijls gesteld, dat de coöperatieve vereniging bij uitstek de motor zou kunnen zijn voor een democratische overlegstructuur bin nen het bedrijf. Toch steekt prof. Douben een waarschuwende vinger in de hoogte als hij meedeelt: 'Het verschijnsel van de democratische overlegstructuur die zo kenmerkend is voor de coöperatieve ver eniging gaat niet automatisch over op de (menselijke) verhoudingen binnen de onderneming.' Dat die democratische overlegstructuur in het verleden niet altijd volledig tot z'n recht kwam, zou ik overigens niet als een verwijt naar voren willen brengen. Voor het personeel van de aangesloten banken was het vroeger nu eenmaal niet mogelijk om met bijvoorbeeld de sociale beleidsbepalers van de Centrale Bank om de tafel te gaan zitten. En als er in het verleden al behoefte zou hebben be staan om samen met de Vereniging van Directeuren rond de tafel te gaan zitten, wie hadden daar dan moeten gaan zit ten? Het feit dat we bij meer dan 1000 zelfstandige ondernemingen werken, die eigenlijk ieder een zelfstandig beleid voeren, maar om der wille van de unifor miteit en de werkbaarheid op een cen traal punt het beleid moeten laten ont wikkelen, vormt een natuurlijke barrière voor een meer democratische overleg vorm met het personeel. Sinds die mo gelijkheid er echter wel is, heb ik ervaren dat men er graag en frequent gebruik van maakt. In z'n algemeenheid komt prof. Douben tot de slotsom dat de coöperatieve ver eniging zal moeten inspelen op de maat schappelijke veranderingen en dat men daar niet mee moet wachten tot die ver anderingen ons van buitenaf wettelijk worden opgelegd. Ook de VPR heeft - afgezien van het feit dat zij daarmee misschien andere zaken op het oog heeft in haar beleidsnota voor hetzelf de gepleit. Niet blijven wachten, maar zelf bezig zijn met die zaken die onze organisatie en haar werknemers ten voordele kunnen zijn. In z'n oorsprong hebben we daarbij een voorsprongpositie. Maar om dan voor de laatste maal prof. Douben nog maar eens te citeren: 'toch zal daarbij veel 'vertaalwerk' noodzakelijk zijn. Geduld en begrip zullen dus ongetwijfeld be langrijke instrumenten blijven.' IZ""» Mh~.h...«.li^»DD

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1978 | | pagina 30