Mensen,
mensen,
mensen...
H
1
TN HET SPIONNETJE
'Sommige mensen vertellen je zo maar in
eens hun hele hebben en houwen, ook al
ben je een vreemde voor ze,' zei een me
vrouw die tegenover me in de trein zat te
gen haar man. Ze doelde kennelijk op ie
mand die zo juist was uitgestapt. 'Ik vind
dat opdringerig en onbeschaafd, vind je
niet? Wat hadden wij nu met dat vrouwtje
te maken?' Haar man aarzelde even. 'Och,
waarom eigenlijk. We zijn toch allemaal
mensen onder elkaar. We hebben allemaal
onze problemen en als we elkaar dan eens
kunnen helpen door even te luisteren, is dat
nu zo erg?'
Ik moest aan dit gesprek denken toen ik
een paar dagen geleden in een taxi stapte,
de zware opnameapparatuur voor het ra
dio-interview met me meeslepend. 'Nou,
dat is me een vrachtje,' zei de chauffeur en
hij tilde een van de koffertjes even op,
'maar goed dat u er niet elke dag mee hoeft
te slepen,' troostte hij. 'Maar ik moet er
juist iedere dag mee sjouwen,' antwoordde
ik, 'dat hoort nu eenmaal bij mijn werk.'
'O, vertegenwoordigster zeker,' constateer
de hij en ik liet het maar zo.
Hij startte de auto. Na een paar minuten
zei hij opeens: 'Honderdtwintigduizend.'
Ik keek verwonderd naar zijn peper- en
zoutkleurige achterhoofd vlak voor me.
'Wat zegt u?' 'Honderdtwintigduizend,'
herhaalde hij, 'gulden bedoel ik. En het is
maar een klein huisje in een gewone straat.
Maar ik heb het gisteren gekocht. Ik moest
wel want het huis waarin ik nu woon wordt
afgebroken. Maar dat bedrag hè, wie had
nu ooit kunnen denken dat ik nog eens een
huis van honderdtwintigduizend gulden
zou kopen.' Hij schraapte luidruchtig zijn
keel. 'Dat zou mijn vader nog eens moeten
weten. Hij was vroeger olieman en ging
met zijn karretje petroleum langs de hui
zen. Ja, dat is al lang geleden, ik ben zelf
ook zo jong niet meer. We woonden in
Amsterdam in een steeg. Ik had elf broer
tjes en zusjes en met z'n allen zaten we in
een woninkie dat je nu een krot zou noe
men.
Mijn vader kwam nooit verder dan zijn
wijk en mijn moeder is misschien nooit
onze steeg uitgeweest. En ik koop een huis
Mien
Holthuizen
van honderdtwintigduizend gulden.' Hij
schudde zijn hoofd. 'Welk nummer moest
u ook weer hebben?'
Hij stopte voor het huis waar ik moest zijn.
Toen hij wegreed zag ik achter het auto
ruitje zijn lippen bewegen. Hij zei vast
weer honderdtwintigduizend gulden. Ik
dacht nog even aan die steeg en dat gezin
met al die kinderen. Die taxichauffeur kon
wel een boek schrijven.
Ik belde aan. Een jonge vrouw deed open.
Ik had met haar een afspraak voor een ra
dio-interview. 'Wat een gesjouw.' zei ze net
als de taxichauffeur, kijkend naar mijn
zware bagage. We gingen samen naar de
huiskamer. 'Ik heb er nog eens over ge
dacht of ik dat verhaal nu eigenlijk wel
voor de radio moet vertellen,' zei ze, 'je
loopt zo met je eigen verdriet te koop.
Maar toch, als je anderen helpen kunt
We praatten wat met elkaar en wat later
nam ik haar verhaal op de band op.
Ze had een jaar geleden een dochtertje ver
loren; het was een ongeluk geweest. Ze wa
ren geslipt en tegen een boom gesmakt.
Het hele gezin zat in de auto, maar nie
mand was ernstig gewond, alleen wat bui
len en veel blauwe plekken. Maar het doch
tertje was dood.
Ze had het niet kunnen verwerken. Het
verdriet had haar volledig gevloerd, ze was
gewoon uitgeteld en ze kon de draad van
het normale dagelijkse leven niet meer op
nemen. Niemand kon haar helpen, haar
.man niet, de vrienden niet. Maar toen was
ze bij een psychiater terechtgekomen, die
haar een rouwtherapie liet ondergaan. Ze
moest alles vertellen, dat wat allemaal in
haar hoofd ommaalde, ze moest het vertel
len en weer beleven en het allemaal heel
precies navoelen wat ze meegemaakt had.
Het maakte de wonden weer open, maar
daarna konden ze genezen en ze had haar
verdriet leren verwerken.
Het was niet weg, de leegte was er nog,
maar ze kon er nu mee leven. Dat wilde ze
vertellen in dat radiogesprek omdat ze
hoopte dat ze andere mensen met haar
ervaringen zou kunnen helpen. Mensen,
die ook een kind verloren hadden.
Toen ik bij haar aanbelde kenden we el
kaar niet, maar haar verhaal schiep een
band tussen ons beiden ondanks mijn ge
voel onbescheiden te zijn door mijn vra
gen. Toch gebeurt er iets tijdens zo'n ge
sprek. Je hebt contact, je voelt je samen
mensen in de eeuwige bedreiging yan het
leven. Ze kon wel een boek schrijven over
haar trieste ervaringen en dat wilde ze mis
schien ook nog wel eens doen. Toch had
het verwerken van haar verdriet haar ge
maakt tot een rijpere vrouw, een vrouw die
had leren leven met haar verdriet.
Toen ik wegging dacht ik eraan hoeveel
verhalen van mensen ik in de loop van de
jaren al had opgenomen met het doel om
ze uit te zenden. Schokkende en minder
schokkende, maar toch verhalen, die je als
mensen nader tot elkaar hadden gebracht,
die je het gevoel gaven te behoren tot een
geheel van allemaal toch heel verschillende
mensen, maar die door hun menszijn bij el
kaar horen. Mensen met hun verdriet, hun
vreugde en hun angsten.
Ik dacht ook weer aan het gesprek van de
mensen in de trein. Het 'hoort' niet om an
deren ongevraagd met jouw verhalen lastig
te vallen. Je zoekt geen contact met men
sen, die je niet kent. Om de verhalen, die ik
te horen kreeg, had ik meestal gevraagd.
Maar waarom zouden we niet eens even
naar elkaar kunnen luisteren ook al zijn we
vreemden voor elkaar? Och, bestaan er wel
vreemde mensen. Als je even met elkaar
praat en echt naar elkaar luistert dan ben je
immers al geen vreemden meer?
Mensen, die je even ontmoet. Schepen, die
een ogenblik langszij komen, die je mis
schien nooit meer ziet, maar die even op
hetzelfde moment als jij op dezelfde plaats
zijn.
Ieder mens heeft zijn verhalen, gekke of
ontroerende, aangrijpende of heel gewone,
waarmee een brug geslagen kan worden
naar de ander. We zijn immers allemaal
druk bezig ons levensboek te schrijven.
Waarom zou je daar niet eens over praten
met elkaar?