24 rIC Ir uiteen kan lopen. Zijn advies - en dat van de heer Krajenbrink - om toch nog eens terug te grijpen naar het rapport 'Aanbevelingen voor het sociale beleid bij de Rabobanken' ondersteunen wij Zo zijn er nog vele andere vraagstukken van formaat. De heer Van de Berg vraagt terecht grote aandacht voor de functie classificatie, die onder meer tot meer openheid en duidelijkheid kan leiden. De heren Cunnen, Bartholomeus, Reintjes en Koet wijzen op het belang van door stroming, mits dit op de juiste wijze ge beurt. Dat betekent onder meer dat ie dereen kennis moet kunnen nemen van de vacatures in onze organisatie. Vorig jaar beëindigden 329 personeelsleden hun dienstverband wegens promotiemo gelijkheden elders, maar voor slechts 145 functionarissen hield dit een promo tie binnen de organisatie in. Veel talent heeft dus de organisatie verlaten. De heren Cunnen en Van Akooy wijzen op het grote belang van opleiding en training, hetgeen we gaarne onderschrij ven. Mej. De Boer schrijft o.a. enige ver standige opmerkingen over de vrouwen bij de aangesloten banken. Maar of we de richting van meer part-timers uit moeten gaan, wagen wij vooralsnog te betwijfelen. De ervaringen zijn soms gunstig, soms ongunstig. De heren Bartholomeus en Derene vra gen extra aandacht voor het ziektever zuim. We zouden er nog het volgende over kunnen zeggen. Het ziekteverzuim bij de aangesloten banken is laag, verge leken met de cijfers van de gehele be drijfstak. Oorzaken die het ziekteverzuim beperken zijn vooral: het voeren van een goed sociaal beleid, extra zorg voor een goed werkklimaat en het doen bewaken van de gezondheid (zie artikel van de heer Bessems). Voorts is het ziektever zuim in kleine bedrijven gewoonlijk veel lager dan in grote bedrijven omdat de personeelsleden zich sterk betrokken voelen bij de gang van zaken en een klei ne, hechte werkgemeenschap vormen. Tenslotte verwijzen wij nog naar de commentaarkolom van de heer v. d. Westelaken, waarvan de inhoud zodanig uitnodigend is dat we alleen al hierover een afzonderlijk artikel zouden kunnen schrijven. Laten we volstaan met op te merken, dat - er in het kader van de functieclassifi catie geen 'grapje' ten gunste van onder directeuren is gepleegd: i- het inzake het rentevoordeel bij perso- neelsfinancieringen volkomen onbelang rijk is welke belastinginspectie belast wordt met uitvoering van de in het verle den door het Ministerie van Financiën gegeven aanwijzingen; - de harde polis al een feit is. De waar devastheid wordt in feite geconcreti seerd maar moet niet worden be schouwd als een recht. Wel hebben een maal toegezegde toeslagen het karakter van een verkregen recht. Drs. J. G. A. Dorresteyn, hoofd Directoraat Personeel Aangeslo ten Banken Over fusies wordt over het algemeen weinig gesproken (officieel bedoel ik) en geschreven nog minder. Het lijkt wel of het woord 'fusie' een besmet woord is dat zoveel mogelijk buiten onze normale communicatie moet blijven, omdat de gedachte alleen al voldoende is voor een geduchte maagzweer. Een wat vreemde gang van zaken, gezien de vele fusies die de laatste jaren binnen onze organisatie tot stand zijn gekomen en ongetwijfeld nog tot stand zullen ko men. Het vermijden van openhartige al gemene informatie over fusie draagt na melijk allerminst bij tot het handhaven van de rust bij personeelsleden die vroeg of laat met dit fenomeen te maken krij gen. Je hebt overigens ook een groep die er zich vooraf al bij neerlegt dat elke fu sie een grote berg ellende meebrengt, zodat het altijd nog vroeg genoeg is voor kopzorgen als de fusie voor de deur staat. Ondanks het gebrek aan informa tie over dit tere onderwerp, doen overi gens voldoende geruchten over de te verwachten misère de ronde, waarbij y al d VPR Postbus 336 Veenendaal dan gewezen wordt op alle bekende mis lukkingen binnen onze organisatie. Juist daar ligt echter het grootste gevaar op de loer. Alleen de mislukkingen zijn over al bekend, maar wie kent de geslaagde fusies? Hoeveel procent van alle fusies binnen onze organisatie (ca. 160 tussen 1972 en 1976) mag een succes genoemd worden en hoeveel procent moet tot de wanprestaties gerekend worden? En wanneer kan van een succes gesproken worden? Alhoewel ik allerminst pretendeer op dit terrein deskundig te zijn, waag ik het er toch op een enkele gedachte over fusies op papier te zetten. Allereerst dienen alle betrokkenen zich te realiseren dat de noodzaak tot fusie meestal gelegen is in argumenten die de werknemers niet di rect zullen aanspreken. Welke bood schap hebben zij aan verhoging va-n de slagvaardigheid van het bedrijf; econo mischer werken; verhoging van de kans op mechanisatie? Deze voordelen worden over het alge meen meer naar voren gebracht en krij gen daardoor een groter gewicht dan de nadelen. Juist daarom verdienen de na delen meer de zorg van alle betrokkenen, vooral ook omdat deze nadelen vrijwel uitsluitend de werknemers betreffen: een algemene onrust onder alle betrokkenen omtrent de toekomst en daardoor meer irritatie en onverdraagzaamheid; onze kerheid over het behoud van de huidige functie; verlies aan arbeidsvreugde; de verhoogde kans op ziekte; de onpersoon lijkheid in de grotere organisatie; het overwinnen van veel organisatorische aanloopproblemen; de strijd om de macht; het wennen aan nieuwe colle ga's; het overnemen van andere syste men en werkwijzen. Hoeveel moeite kost het de leden van een bank dikwijls om hun jawoord aan een eventuele fusie te geven? Hoeveel meer betekent fusie dan voor het betrok ken personeel? Werknemers van de vroegere concurrent moet het plotseling als collega's gaan zien, waarmee vruchtbaar samenge werkt dient te worden. Over alle economische en organisatori sche voor- of nadelen vindt de lezer in de fusieleidraad meer dan genoeg, maar over de sociale aspecten is men erg snel uitgepraat. Toch, of men het leuk vindt of niet, het welslagen van de fusie ligt voor een groot deel bij de motivatie van de betrokken werknemers. Niet-gemoti- veerden laten afvloeien en vervangen door 'verse' krachten, lijkt me daarbij niet de beste oplossing; opvoeren van de zorg rond en de begeleiding van de soci ale aspecten ligt veel meer voor de hand. Voor economische en organisatorische aspecten zijn naar mijn mening op dit ogenblik meer dan genoeg deskundigen voorhanden. Maar wie verdedigt de be langen van het betrokken personeel? Meedelen dat het personeel niet verge ten zal worden en dat alle aandacht eveneens gericht wordt op die groep is op zich een aardige geste. Maar die woorden zullen ook hard gemaakt moe ten worden als de economische of orga nisatorische belangen in conflict komen met de sociale. Juist op dit laatste ter rein dient men zich omzichtig te gedra gen en zorgvuldig te werk te gaan. Een enkel voorbeeld ter verduidelijking: wat te denken, indien het personeel (vlak voor de realisering van de fusie) zich ge confronteerd ziet met een organisa tie-schema, waarop namen van perso neelsleden prijken die de bank inmiddels allang verlaten hebben! Gezien de complexiteit van deze materie en het gebrek aan tijd en deskundigheid heeft de VPR zich tot dusver niet op dit terrein gewaagd en volstaan met het 'binnenskamers' attenderen op de pro blemen. Gegeven het feit dat we met in gang van 1 oktober kunnen beschikken over een full-time secretaris, verdient dit onderdeel van de belangenbehartiging grote prioriteit. Gelukkig staan we daarin overigens niet alleen. Het is ons inmiddels duidelijk ge worden dat met name binnen de VDR en de Centrale Bank veel zorg bestaat om trent de sociale aspecten rond de fusie. Indien alle betrokkenen zich van harte en consciëntieus inzetten voor een goed doortimmerd sociaal beleid, zal veel on nodige onrust rond de fusie snel tot het verleden behoren. Zonder die onnodige onrust brengt elke fusie nog genoeg pro blemen en ergernis met zich mee. Hans Koet, hoofdbestuurslid VPR

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1977 | | pagina 30