Het schrandere hoofd gaat waakzaam de
hoogte in, de blonde staart staakt verrast
zijn uitingen van welbehagen. Het beeld
in de waterspiegel past zich gehoorzaam
aan. Acrobatische vogels bespreken
kwetterend het nieuws van de dag; bui
telend door een donsdek van blauw en
wit wisselen ze hun buurtroddels uit. De
huid van het soezende paard glimt in de
zomerse morgenzon. Wat moet het zalig
zijn hier paard te wezen. De filosoof
geeft zijn grazende makker maar eens
een por. Hee, moet je ginds zien. Daar
loopt iemand. Wat voor een snuiter zou
dat zijn? Hinnikend wordt onze komst
uitgebazuind. Tot driemaal toe blinkt er
zelfs nieuwsgierig een vis boven het rim
pelloze wateroppervlak. Komt er afwis
seling in de regelmaat, het alledaagse
gebrek aan opzienbarende gebeurtenis
sen? Met tegenzin tilt ook het tweede
paard een ogenblik zijn hoofd boven het
topje van de dijk uit. Wat? Is dat alles,
die fotograaf? De vent komt 15 jaar te
laat. Iets echt schoons zie je hier niet
meer sinds onze Dommel gestroomlijnd
werd. Toen nog wel, met het wispeltu
rige water dat geheel zelfstandig zijn
gang ging. Een rivier die het ene ogenblik
zei 'Het bevalt me hier wel' maar zich
dan weer bedacht met een: 'Kom, ik
moet weer eens een andere kant op.' Dat
is voorgoed voorbij. Voltooid verleden
tijd. Zelfs het gras is saai nu en taai, lang
niet meer wat het geweest is.
Lichtelijk verstoord zet het dier zijn knab-
beltocht voort. Een ongegeneerde slurp
rivierwater vergezelt zo nu en dan de
mondvoorraad. Verderop aan de horizon
moet Sint Michielsgestel liggen, eerlijk in
twee helften verdeeld over de beide oe
vers van het gekanaliseerde riviertje. Tij
dens het snoeiwerk aan de rivierloop zul
len aardig wat natuurwetenschappelijke
waarden geslachtofferd zijn; maar de
verkondigers van dergelijke onheilsbood-