n hoogleraar zocht wetenschappelijke verklaring Het dorp is in trek. Steeds meer mensen proberen een huis te vinden in de kleine woongemeenschap, waar alles nog herken baar is, waar de mensen nog met elkaar omgaan. Prof. dr. Peter Hoefnagels, criminoloog aan de Erasmus-universiteit te Rotterdam, is een van de velen die in zo'n kleine woonge meenschap domicilie heeft gekozen: in het oude dorp Maasland. Hij verfoeit de 'groot schalige eenheidsbouwworst' van Omoord, Bijlmer of Almere, de makers zijn 'ontoere keningsvatbaar' voor hem en hij beticht ze zelfs van 'criminele planologie'. Prof. Hoefnagels: 'Die wijze van bouwen - ik noem het 'vervreemdingsbouw' - ver moordt de democratie, veroordeelt de be woners tot vereenzaming, roept statusstrijd op en lokt gewelddadig leven uit.' Vooral jeugdcriminaliteit, die vaak bestaat uit vernielingen: 'In grootschalige woonwij ken nodigt de omgeving niet uit tot zorg. Men ervaart de wijk niet als zijn eigen wijk. Vernielingen vormen dan ook een typische delictsoort in 'vervreemdingsbouw'.' De Rotterdamse criminoloog noemt de grootschalige eenheidsbouw misdadig: 'Mensen zijn niet gelijk. Ze hebben dus ook geen gelijke wensen en behoeften. Dan moet je niet doen alsof dat wel zo is. In de bouw is dat op een grove manier gedaan, want dat bouwt natuurlijk wel lekker aan. Door eerst te erkennen dat de mensen niet gelijk zijn, kan in een democratie gelijk waardigheid van de mensen worden be reikt. Mensen zijn nu eenmaal ongelijk in talenten, behoeften, lichaamsbouw, krach ten en zwakheden, intelligentie. Mensen zijn on-af. Hierdoor kunnen zij zich blijven ontwikkelen. Hierdoor hebben zij elkaar nodig.' En dat vind je wel in de kleinere gemeen schap, heeft prof. Hoefnagels in zijn woon plaats Maasland ervaren: 'Inderdaad, de kleinere gemeenschap is het alternatief.' De trek naar het kleine dorp - vooral het kleine dorp - zet dan ook door. Een recent rapport, waarin resultaten zijn neergelegd van een onderzoek in 130 kleine kernen, toont het onomstotelijk aan. Een steekproef heeft uitgewezen, dat een derde van de dorpsbevolking er korter dan tien jaar woont. Uit het onderzoek blijkt te vens dat het niet in de eerste plaats de (gro te) stadsbewoner is die in het kleine dorp gaat wonen. Meer dan de helft van degenen die zich in de afgelopen tien jaar hier ves tigden, heeft ooit binnen een straal van 20 km van het huidige dorp gewoond. De meesten hebben dus duidelijk een platte landsachtergrond. De nieuwe dorpelingen zijn meestal jonge gezinnen die op zoek waren naar een pret tige en betaalbare woning in een landelijke omgeving, 'waar het leven nog goed is'. Als prof. Hoefnagels de term 'kleine ker nen' gebruikt dan denkt hij niet alleen aan dorpjes, maar ook aan wijken en buurten van een stad: 'Want ook voor de stadsbe woners geldt niet in de eerste plaats het aantal beschikbare grootschalige voorzie ningen, maar de wijk of de buurt. Een voorbeeld: in een kleine kern ervaren 25 jongens en meisjes de patates-kraam als een soort jeugdsociëteit. Maar honderd jon geren die elkaar niet meer kennen, vormen in zo'n kraam alleen maar een friteshandel.' De door prof. Hoefnagels gepropageerde kleine kern - dorp, buurt of wijk - mag naar schatting uit niet meer dan zo'n 6000 mensen bestaan. 'Overschrijd je die grens, dan wordt het te groot voor onderlinge con tacten, dan komt ook de middenstand in de verdrukking. Want dan is er net ruimte voor een supermarkt en dan gooi je de win- kel-op-de-hoek eruit. En dat is nou net iets wat de mensen niet willen.'

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1977 | | pagina 19