Jaaroverzich
onder de loep
Achtergebleven kind
krijgt ook aandacht
Het probleem van de
vergelijkbaarheid
Sik van wat z'ch °P so~
De eigen bevoegdheden die de afzonderlijke Rabobanken kennen in het kader
van het sociale beleid, hebben de afgelopen jaren heel wat bedrijvigheid teweeg
gebracht op dit terrein. Nieuwe ontwikkelingen dienden zich aan; de visie op het
pakket van sociale voorzieningen veranderde. Bij de plaatselijke banken, al ble
ven zij zelf wel verantwoordelijk voor het assortiment in de eigen sociale winkel,
groeide toch een levendige belangstelling voor ontwikkelingen die op dit terrein
elders (in de organisatie) gaande waren. Wat lag er dan meer voor de hand dan
een publikatie waarin nog eens handzaam een overzicht gegeven wordt van de
voornaamste gebeurtenissen die het voorbije boekjaar in sociaal opzicht ken
merkten?
Zo'n brochure die alles weer eens op een rijtje zet, beleefde deze zomer haar eer
ste druk. Haar inhoud liegt er niet om. Die illustreert treffend dat de Rabo
banken over 1976 niet volstonden met de betaling van een totale salarissom ter
grootte van f 487 385 000 waarbij f 97 955 000 aan loonbelasting werd ingehou
den en f 49 186 000 wegens premie AOW/AWW.
Voor wat er verder zoal aan opmerkelijks te signaleren viel nodigde Raboband
een aantal mensen uit tot het schrijven van een gastkolom waarin hun gevraagd
werd bepaalde factten uit het geheel wat nader toe te lichten of er zomaar hun
zegje over te doen. Dit is het resultaat.
Aarzelend dient het
zich aan. Schoorvoe
tend bijna is het over
de drempel geko-
men: het overzicht
hüS ciaal gebied in 1976
in de Rabobankorganisatie heeft afge
speeld. Als alle begin al moeilijk is, dan
geldt dat toch wel heel in het bijzonder
voor de start van een sociaal jaarverslag.
Ook ondernemingen als banken kunnen
terdege uit de voeten met financiële en
economische jaarcijfers, getoetst aan de
doelstellingen van het ondernemen.
Wanneer het over de middelen gaat, het
financiële beleid, dan vloeit de woorden
stroom.
Zodra het 'daarentegen' over de mensen
gaat, en het sociaal beleid heeft de men
sen op het oog, dan komen woorden
veel moeilijker over de lippen. Later
'ont'dekt en onder de aandacht geko
men is dit deel van het totale onderne
mingsbeleid een wat achtergebleven
kind, een stiefkind gebleven.
Toch vervult het sociale beleid een rol
die beslist niet van ondergeschikt be
lang is en die in toenemende mate zijn
achterstand inloopt. De onderneming,
en dat geldt voor de bank niet minder,
draait op mensen en middelen. Het één
niet zonder het ander. Alléén: de men
sen zijn kwetsbaarder; zij zijn het meest
i r\ kwetsbaar!
IU Ik denk dan aan al die situaties waarin
het plaatselijk bankgebeuren een snelle
re groei doormaakt dan waarop mensen
die de groei moeten mee- en doorma
ken zijn berekend, en voor wie de span
ning op enig moment te veel wordt.
Dit onderkennend en voorziend voorziet
het PMO in een 'levens'behoefte. Ik
denk dan ook aan de sociale aspecten
bij fusies.
Fusie is immers lang niet alleen het sa
menvoegen van twee (of meer) zelfstan
dige, juridische, financiële, economi
sche, administratieve en sociale eenhe
den, maar veel meer het samensmelten
van twee (of meer) werkgemeenschap
pen of sociale structuren die ieder ge
kenmerkt worden door een eigen stijl.
Daarom mag fusie ook niet in dit over
zicht ontbreken.
Ik denk ten slotte ook aan carrièreplan
ning en doorstroming.
Dan heb ik wel op het oog: een zodanig
evenwichtige afstemming van mense
lijke capaciteiten en functie-eisen, dat
medewerkers zich optimaal kunnen ont
plooien.
Dan bedoel ik zeker niet de bevordering
tot incompetentie, waarbij mensen het
zij te hoog op de ladder moeten staan,
hetzij voortdurend op de tenen moeten
lopen.
H. Reintjes,
voorzitter VDR
Op de uitnodiging
M van 'Raboband' om
in een artikeltje mijn
algemene indrukken
weer te geven over
pet 'Jaaroverzicht
Sociale Ontwikkelin
gen Plaatselijke Rabobanken 1976', heb
ik met enige schroom 'ja'gezegd.
Al bij het voorwoord stuitte ik op een
probleem. Want, omdat er vanwege
onze structuur niet gesproken kan wor
den van een uniform beleid, wordt de le
zer medegedeeld dat het hier niet om
een volwaardig jaarverslag gaat, maar
om een daarmede vergelijkbare publikatie.
Als lezer heb ik met die mededeling niet
zoveel problemen, maar als commenta
tor op zo'n verslag heb ik daar wei moei
te mee. Bij het zoeken naar een passen
de vergelijking voor mijn probleem,
schoot me het volgende te binnen.
Veronderstel dat een bedrijf een auto op
de markt wil brengen, maar bij de pre
sentatie bekend maakt dat het hier niet
om een volwaardige automobiel gaat,
maar hooguit om een daarmede verge
lijkbaar vervoermiddel. Dan kan ik daar
als eventuele koper wel genoegen mee
nemen: ik koop hem of ik laat hem
staan. Maar als men mij vraagt om in
een publikatie mijn indrukken over de
nieuweling weer te geven, dan wordt
het toch wel wat moeilijker. Vooral als je
er voor gewaarschuwd wordt dat iedere
medewerker aan die automobiel zijn ei
gen ideeën mocht inbrengen, zodat je
b. v. een goede kans loopt dat het ene
wiel wat groter of kleiner is uitgevallen
dan de bedoeling was, ondanks de voor
man die vanaf zijn zetel de nodige aan
wijzingen gaf.
Toch beoog ik met deze opmerkingen
allerminst afbreuk te doen aan het vele
werk en de moeite die het werkgebied
Sociale Zaken heeft gedaan, om dit ver
slag bij de aangesloten Banken op tafel
te krijgen. Ze verdienen daarvoor alle lof.
Opmerkelijk is toch wei dat juist de laat
ste jaren door het werkgebied Sociale
Zaken veel aandacht besteed is aan de
wens van het personeel van de aange
sloten banken om ook betrokken te wor
den bij de besluitvorming-
Bij de leeftijdsopbouw van de mede
werk!stjers is me opgevallen dat de tijd
dat bankmensen statige persoonlijkhe
den waren, kennelijk al lang tot het ver
leden behoort. Van de 18 258 perso
neelsleden behoren er maar liefst
10 771 tot de groep van 25 jaar of jonger.
Geschrokken ben ik van de mededeling
dat het te verwachten viel dat het ziek
teverzuim bij de kleinere bedrijven lager
zou zijn dan bij de grotere; juist de laat
ste jaren zijn we druk bezig door fusies
van die kleinere eenheden grotere te
maken. Ik zou eerst weieens een verkla
ring willen weten voor die stijging in de
ziektecijfers; dan kunnen we daar mis
schien toch iets aan doen! Meer ziek zijn
om der wille van de grotere eenheid lijkt
me niet zo'n aantrekkelijk vooruitzicht.
Een laatste kanttekening verschafte mij
het overzicht met de verdeling van de
redenen van beëindiging van het dienst
verband. Op een eervolle eerste plaats
prijkt daar: de zwangerschap. Dat is be
paald niet verontrustend, integendeel,
een gezonde zaak.
Maar dat als tweede reden 'de promo
tiemogelijkheden elders' wordt opgege
ven, geeft mij te denken. Hoe kan dat nu
binnen zo'n grote organisatie met zoveel
verschillende bedrijven en zo'n veelheid
van mogelijkheden. Mankeert er soms
iets aan de informatie over die mogelijk
heden?
H. Koet,
hoofdbestuurslid VPR