H De jongeman steeg op zijn fiets met een kriebelig gevoel in zijn borstkas. Hij fiets te naar de bank, maar een onwetende zou zeggen, dat hij naarCanossa peddel de, te oordelen naar de uitdrukking van zijn strakke gezicht. Het was hem dan ook vast en zeker niet voor de wind gegaan de leste tijd. Hij had enkele maanden geleden, op een herfstige avond aan zijn meiske zijn liefde bewe zen op een zeer onstuimige, overmatige wijze. Nu was er iets gebeurd, waardoor de koffietantes van het dorp verholen achter een slap handje gingen zitten te gniffelen. En nu moest hij vanavond de fiets op. Want er kwam een huiske leeg in het dorp. De oude Janus Vermanen, die al jaren alleen zat te vervuilen ergens ach teraf moest door lichaamsgebreken, half kinds en smerig als de nacht, naar een verzorgingstehuis. Hij had gesproken met de neef van het alleenstaande, wrakkige manneke, zijn boelridder. Een gehaaide gladjanus was dat, die bere goed wist, op welk niveau de prijs voor een huisje in het groen lag, zoals zijn vet tig oompje er nu een ging ontvolken. Tachtigduizend gulden had de, het finan ciële belang nastrevende neef gezegd. Een flinke prijs voor die tijd. Uiteraard in clusief muizen en ratten, stapels on gewassen goed, een verstopte plee, een beschimmelde gootsteen en vele andere dingen, die met kraakzindelijkheid even veel van doen hebben als gij of ik met de Hottentotten. Maar ook inclusief een bunderke grond, waarop de jongeman, die alzeleven op het land gewoond had, zich volledig kon uitleven. En er nog een frotje geld uit kon slepen ook. Zijn toekomstige vrouwke had volledig met hem ingestemd; maar de duurte, de duurte toch. 'Spreek er asjeblief met geen mens over, voordat ge naar de bank geweest zijt,' had ze hem op het hart gedrukt. 'Tegen de mensen van de bank kunt ge gerust praten. Die moeten immers toch tegen iedereen overal hunne mond over dichthouwen.' Ook hij wist niet zo goed, waar het geld vanaf zou moeten komen. Maar eerlijk, hij had ook helemaal geen spier verstand van die hele geheimzin nige geldlenerij daar op die grote bank. Het enige, dat hij wel wist, was, dat hij goed verdiende bij de aannemer uit de stad, waarvoor hij met gemak de oer sterke, toegewijde opperman was. 'Wei nig ziekteverzuim, geen grote of vuile bek, en geen lijntrekkerij' had zijn uit voerder eens tegen de grote baas gezegd, toen zijn opperman een aanbod van de concurrentie ontvangen had, on der meer inhoudende een hoger loon. Deze pluimen op zijn pet hadden hem toen een fikse opslag bezorgd, reden om het aanbod van de onbekende, en dus onbeminde concurrent af te slaan. De plaatsvervanger van de directeur vat korzelig enkele kladpapieren bijeen, ver scheurt ze en laat de snippers in de prul lenmand dwarrelen. Fijne heer, die direc teur. Lekker op vakantie gaan en de bras hier achter laten voor hem, dacht hij on redelijk. Als dat zo door zou gaan, dan konden ze hem gauw genoeg wel als een versleten dweil bij de todden gooien. Want zeg nou zelf: zwakke broeders, die, al luchtkastelen bouwend, u hopeloze leningen uit het vestjesteske willen pul ken, is dat nu zo aangenaam? Of meer gezeten cliënten, die bij hem kwamen met in de ogen van de accountants dienst oneerbare voorstellen, beogende soepeler condities? De telefoon gaat. De assistente meldt een nieuwe klant, die op zijn tijd beslag wenst te gaan leggen. Bij geconstateer de afwezigheid van Zijne Excellentie de Directeur. 'Harrie Maarveen,' zegt ze. Wie is dat? Weer zulk een kouwevoeten- lijer als die anderen van daarstraks? Af- fijn, we zien wel, dan kunne we nog fctj- ke. De deur gaat open en over de drempel stapt een kerel, die het werken in de open lucht duidelijk is aan te zien. Een wanhopig uitgestukte overall om zijn karkas, besmudderd met cementspet- ters. Vergeten zich te scheren en met grijzig-zwarte werkkistjes aan zijn grote voeten. Zijn eeltige handen, die anders zo trefze ker het zware werk in de bouw verrich ten, beven iets, als hij aarzelend een sigaretje aanvat. En zenuwachtig, maar tot in de details, inclusief zijn niet ter zake doende zonde tegen het zesde gebod, komt zijn verhaal. Veel te uit gebreid. Uitmondend in de hamvraag, of menheer de hulpkassier 's zou kunnen bezien, of hij het goddeloos vervuilde, maar in goede staat verkerende gedoen- te van den heer Vermanen kon 'aan doen', zoals men in oeroud dialect hier 'overnemen' betitelt. 'Ge weet wel, men heer de hulpkassier, van de vuile Janus, plegen ze hier altijd te zeggen,' wordt er volmaakt nutteloos nog aan toegevoegd. De hersens van de waarnemende direc teur werken koortsachtig. Neigen na de helse lijdenskelken, die hem al ter nuttiging aangeboden wer den, eerst naar een botte afwijzing. Toch waarschuwt iets in hem, dat hij helder denkend moet voortgaan met deze des perate aspirant-kredietnemer. Hij vraagt aan een andere afdeling telefonisch gegevens op over zijn spaartegoeden, waarvan hij op slag flink verschiet. Veer tigduizend gulden heeft de pinnige oude Maarveen opzij weten te leggen voor deze keiharde werker. Een dik loon zou eigenlijk het betalen van de lasten op een toch nog zeer fikse hypotheek moe ten kunnen zekeren. De aanvraag wordt in extenso op papier gezet. Ze sluit qua hoogte echter niet aan bij de ter zake geldende normen en voorschriften. Na deze informatie wenst hij het gesprek met de weerbestendige Harrie als geëindigd te beschouwen, er aan toevoegend, dat hij wel bericht krijgt over een paar weken. De weer- maar niet langer tegenslagbestendige vrager krijgt een angstig licht in zijn ogen als van een opgejaagd hert. 'Maar menheer de hulpkassier, dan ben ik erg bang, dat ene andere mij vóór is met kopen. En dan weten ik en ons Mieke helemaal niet meer, waaraf en waaraan.' Een nauw merkbare zucht van de andere partij. Ook dat nog I Dan maar de voorzitter probe ren te bellen om een goedkeuring stante pede. 'Wacht u even buiten de deur. Ik roep u zo dadelijk.' De achtenswaardige voorzitter let niet zd zeer op eternieten voorschriften van de centrale bank, als hij het geval van Maarveen hoort. 'Laat de voorstelling maar doorgaan,' luidt zijn slotconclusie. Voor alle zeker heid pleegt hij toch nog even overleg achter de schermen met een zijner colle- ga-bestuurderen. 'Paps,' zegt die woensdagmiddag de vierjarige Robbie, 'ik mag naar het ver jaardagsfeestje van Pedro Maarveen. Die heeft op de kleuterschool zelf zijn vriend jes mogen vragen. Maar het is zo wijd weg. Zoudt gij mij er heen kunnen bren gen en strakkes komen halen als de bank uit is?' Dat kan. De bankman komt 's avonds om een uur of zes het erfje op rij den van de Maarveens en wordt door Harrie, die nog buiten aan het werken is, zonder pardon mee de keuken in geloodst. Zeer zindelijk is alles hier. Bin nen en buiten. Aan de tafel zit moederke Mieke met naaiwerk. Haar postuur ver raadt het derde kind, dat zich hier aan dient. Het zal, te zamen met de rest van het huishouwen, een zuivere onbekom merde jeugd gaan genieten. De ruime keuken is onlangs nog gemoderniseerd. Met een aanvullende lening van de Rabo bank. Rente en aflossing altijd prompt op tijd. Een tijd lang praten de beide man nen, wijl de kinderen nog buiten aan het spelen zijn. De bankman houdt zijn koffiekopje vast tussen duim en wijsvin ger. Hij neemt voorzichtige slokjes. Zijn gastheer vat het hele komke in zijn cementen vuist. Hij slurpt onbesnut. Een lekker ontspan nen gesprek hebben ze. Waarbij ze ter loops blijkt, dat ze allebei donders graag rikken. Als het al lang tijd geworden is voor het avondeten, wordt Robbie naar binnen geroepen. Hoogste tijd óm naar huis te gaan. Toch moet pa beloven, van de komende winter eens te komen rik ken. Op een kratje Bavaria wordt dan zeker niet gekeken. De genodigde stemt er vlot in toe. Als hij thuis is, gonzen nog steeds de woorden van de pezige bouw vakker door zijn kop: 'Wat ben ik toch alzeleven blij geweest, dat gij mij die avond zo goed te woord gestaan hebt.' De Knipbeurs

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1977 | | pagina 6