u
Binnenstad
f»
gekomen dat onze aarde (het derde pla
neetje rondom het vrij onaanzienlijke ster
retje zon) interessant is. Zelfs vanaf de
dichtstbijzijnde ster of haar omgeving is de
aarde al niet meer waarneembaar. Haar
zwakke schijnsel - gevolg van het feit dat
zij door de zon wordt beschenen - gaat al
op betrekkelijk geringe afstand volkomen
verloren in het licht van de zon zelf. We
worden 'overstraald'. Wie zou er, elders in
het heelal, op de gedachte komen, radiosig
nalen te gaan zenden naar een hemel-
lichaampje dat niet eens te zien is?
Radiosignalen die ons met soms verrassend
•regelmatige tussenpozen bereiken zijn al
vaker door radiotelescopen opgevangen.
Enkele jaren geleden registreerde men uit
bepaalde richtingen 'radiostoten' die met
zo'n grote regelmaat terugkeerden - om de
één en een derde seconde; één zo'n puls
duurde zelf 0,037 seconde - dat het leek
alsof er ergens in het heelal tijdseinzenders
waren gevestigd.
Maar de signalen bleken te kunnen worden
verklaard door te wijzen op bepaalde
natuurlijke omstandigheden, namelijk het
bestaan van een tot dan toe nog onontdekt
soort 'veranderlijke sterren', de zogenaam
de pulsars - de naam is een samentrekking
van 'pulsating stars'. De astronomen hoef
den dus niet met buitenaardse civilisaties
aan te komen om een natuurlijke verklaring
voor het verschijnsel te kunnen geven.
En zolang dat mogelijk is - het aanwijzen
van natuurlijke omstandigheden die een
waargenomen verschijnsel verklaren - is
het niet wetenschappelijk verantwoord om
te concluderen dat er ergens ver weg in het
heelal mensachtige wezens verlegen zitten
Grondstation voor satellietcommunicatie
te Bierum
om een praatje met ons. Een conversatie
dan ook nog waarin tientallen of honderden
jaren zouden verstrijken tussen de bood
schap van de een en het antwoord van de
ander.
Het is natuurlijk in hoge mate waarschijn
lijk dat er elders in het heelal leven en zelfs
intelligent leven voorkomt. Het is zelfs in
hoge mate ónwaarschijnlijk dat het leven
zich alleen zou hebben ontwikkeld op die
ene planeet waar wij wonen en verder ner
gens op al die andere miljarden, miljarden
en miljarden hemellichamen. Maar of we
dat ooit met zekerheid zullen kunnen con
stateren is, gezien de enorme afstanden, de
grote vraag.
Gerton van Wageningen
Een gevangene heeft recht op tenminste 8
m2 celruimte. En voor elke overledene is
tenminste 3,5 m2 ruimte op een begraaf
plaats beschikbaar. Maar het recht van de
vrije, levende stadsmens op zuurstofprodu-
cerend groen is nergens in normen vastge
legd.
Zo kan het gebeuren, dat er bomen om
gehakt en graslanden volgebouwd worden,
terwijl toch één oude boom zoveel zuurstof
levert dat er 400 mensen van kunnen leven
en een grasveld in de zomer de (te hoge)
stadshitte ter plaatse 3 graden kan vermin
deren.
Wij spraken hierover met de botanicus en
natuurfilosoof dr. Aloys Bernatzky in
Frankfort, die op vele plaatsen onderzoek
heeft gedaan naar de stadslucht.
Een mens ademt gemiddeld zo'n 12 kubie
ke meter lucht in, bij zwaar werk aanzien
lijk meer, soms wel het tienvoudige. Het is
dus van het grootste belang om onze lucht
goed te houden. En daar ontbreekt nogal
wat aan, vooral in de steden.
Onze stadslucht bestaat uit een mengsel
(aerosol) van zuurstof, stikstof, kooldioxy-
de en vaste deeltjes (kernen) met een door
snee van een miljoenste millimeter. Op die
kernen gaan giftige uitlaatgassen (zoals
koolmonoxyde, koolwaterstof, zwaveldi-
oxyde) zich vastzetten.
Hoe nodig het is, dat er iets aan onze stads
lucht wordt gedaan, toont dr. Bernatzky
met de cijfers van zijn onderzoek aan: op
het platteland bleken gemiddeld 8 000 ker
nen per cm3 lucht voor te komen, in een
stad zo'n 200 000! 'Maar in een grote stad
als Amsterdam komen er minstens een mil
joen per cm3 voor,' aldus dr. Bernatzky, 'er
zijn zelfs steden waar 3 a 4 miljoen van die
vaste deeltjes in één kubieke centimeter
lucht zijn gemeten.'
Deze ernstige luchtverontreiniging is niet
alleen schadelijk voor de directe gezond
heid van alle stadsbewoners, het heeft ook
andere nadelige gevolgen.
Door de luchtverontreiniging ontstaat een
dikke laag 'stadsnevel', waardoor tenminste
20 procent van de (toch al zo schaarse)
zonnestraling wordt tegengehouden. Die
laag is er ook oorzaak van dat de in de stad
ontstane warmte langer blijft hangen.
Ook de temperatuur wordt beïnvloed. De
steen- en betonmassa's van onze gebouwen
plegen overdag zonnewarmte op te nemen
om die s avonds en 's nachts weer af te
staan. Door onze wijze van bouwen wordt
de ontluchting (wind) gehinderd en daar
door kan onvoldoende afkoeling plaats vin
den. Daardoor is het in de binnenstad 1 a
1,5 graad warmer dan normaal. Dat wordt
helaas niet als prettig ervaren, maar als
benauwd en zwoel, wat eerder tot vermoeid
heid en lusteloosheid leidt. Vooral de bin
nenstad heeft daaronder te lijden. Het ver
schil in temperatuur tussen de binnenstad
en de rand van de stad kan daardoor soms
wel 10 graden bedragen! Vooral boomloze,
brede straten en pleinen in de binnenstad
kunnen zomers zeer sterk verhit worden.
Door de hogere temperatuur wordt de
lucht in de stad te droog en dat irriteert de
ademhalingsorganen. Vooral mensen die
daar gevoelig voor zijn (astma- en bronchi-
tispatiënten bijv.) zullen dat uit ervaring
hebben gemerkt.
Iedereen wijst beschuldigend naar de
fabrieken en naar ons aller verkeer. Maar
het is ondoenlijk om alle fabrieken te slui-