29 respecteren - vanuit hun persoonlijke geloofs overtuiging. Een redactie kan dit niet, omdat ze wat godsdienstige overtuiging betreft, een heterogeen gezelschap is. Ais ik (iet op, ik gebruik niet meer de wij-vorm) hierboven schrijf dat wij de bezwaren geheel onder schrijven, sta ik daar persoonlijk met mijn ei gen overtuiging geheel achter, maar eigenlijk weet ik niet of ik het woord 'geheel' ten diep ste wet namens de hele redactie mag gebrui ken. Het is denkbaar, dat deze of gene voor zichzelf die bezwaren anders zou willen for muleren. Vloeken is immers iets dat - ook hier kan ik niet anders dan uit eigen overtui ging spreken - de Naam van de levende God de eerbied onthoudt, die wij hem verschul digd zijn. De inzenders zullen daarom - hoop ik - be grijpen, dat onze, of liever mijn, verwijzing naar de christelijke verdraagzaamheid niet bedoeld is als een vergoelijking van het vloe ken. Ik beschouw vloeken als een ernstige zaak, en moet dan ook goed weten, wanneer ik iemand van vloeken mag beschuldigen. Daarvoor was, naar mijn oprechte mening, beslist geen grond in de bestreden passages op bladzijde 4 en 5 van ons aprilnummer. We zouden dan de schrijver onrecht gedaan heb ben7 Voor christelijke verdraagzaamheid is mijns inziens wel plaats, als iemand zich stoot aan een zijns inziens verkeerd oordeel van de re dactie of aan een woordgebruik, dat hem on gepast in de oren klinkt. Met het oog daarop verwees ik naar de Apostel Paulus. Ik reali seer me dat over het vloeken zelf een diepe theologische discussie mogelijk is. Daartoe leent ons blad en zeker een naschrift zich niet. Op grond van mijn bescheiden theologi sche en taalkundige kennis blijf ik echter van mening, dat de inzenders, weliswaar op zeer sympathieke wijze, het bestreden woordge bruik toch principieel te zwaar beoordelen door het onder vloeken te rangschikken. JRH 'Wie van de drie' Normaal gesproken speelt men dit spel letje via de TV, maar het leek mij aardig, om dit ook eens via de Raboband te spe len. Het idee kwam bij mij op, toen ik tussen een van de vele circulaires er een tegen kwam, die mij opviel. Want hierin stond, dat de jaargratificatie niet 6 maar 7 zal worden. En dit hebben wij te danken aan de medewerking van de Centrale Bank. De volgende dag weer een schrijven over de verhoging van 6 naar 7 maar nu van de vereniging personeel van Rabo- banken samen met de vereniging van di recteuren van Rabobanken. Ook hierin stond, dat mede op aandrang van beide verenigingen, alsnog werd bereikt dat er een verhoging komt van 6 naar 7 Als klap op de vuurpijl ontving ik ook nog een schrijven van de BVA, waarin stond (u raadt het al) dat zij er voor hebben ge zorgd, dat wij nu geen 6 maar 7 jaargratificatie zullen ontvangen. Ik wil voorstellen om uit de redactieraad een jury te formeren. Nadat die heeft ge probeerd uit te vinden, wie nu de ware 'man' achter deze verhoging is, wil ik wel de vraag stellen: 'Wil de ware opstaan?' Dan ben ik toch benieuwd wie er durft op te staan. Veel plezier met dit spel. Th. A. L. van der Ploeg Rabobank Noordwijk Naschrift Het advies van de Centrale Bank om de jaar gratificatie geleidelijk tot8'/3 te verhogen, dateert al van 30 december 1974. Volgens dit advies zou einde 1976 een jaargratificatie van 7 (dus 1 meer dan ultimo 1975) aan de personeelsleden van de aangesloten ban ken kunnen worden uitgekeerd. Het kabinet-Den Uyl besloot in december 1975 de stijging van de loonkosten te beper ken. Er werd een Loonmaatregel uitgevaar digd en hieruit kon worden afgeleid dat extra verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden, zeker in de eerste helft van 1976, niet moch ten worden ingevoerd. De Centrale Bank meende echter bij het Ministerie van Sociale Zaken een uitzondering hierop te mogen be pleiten voor wat betreft de reeds geadviseer de verhoging van de jaargratificatie, temeer daar het hierbij gaat om een geleidelijke har monisatie van de arbeidsvoorwaarden. Een dergelijk verzoek werd afgewezen. We! de minister uitgevaardigd. Naar de mening van de Centrale Bank viel de verhoging van de jaargratificatie binnen de werking van deze regeling. Op grond van de eerdere af wijzing door het Ministerie van Sociale Zaken meende de Centrale Bank haar opvatting echter eerst nog te moeten toetsen aan de opvatting van het ministerie, teneinde even tuele moeilijkheden te voorkomen. Groot was de verbazing, toen het ministerie op deze toetsing afwijzend beschikte. Mede omdat de Loonmaatregel slechts tot 1 juli 1976 zou gelden, besloot de Centrale Bank verdere pogingen ter verkrijging van de gewenste dispensatie vooralsnog niet te on dernemen. De banken kregen hierover be richt. Medio 1976 werd de tot 1 juli geldende Loonmaatregel ingetrokken doch tevens door een nieuwe vervangen. Aangezien hier door zou komen vast te staan, dat de verho ging van de jaargratificatie in december niet zou kunnen plaatsvinden, werd besloten op nieuw een verzoek om dispensatie in te die nen. Het betreffende verzoek werd einde au gustus verzonden. Tevoren werd de Centrale Bank over dit onderwerp benaderd door de BVA, waaruit een gesprek voortvloeide. Bij dit gesprek werd afgesproken dat de Centrale Bank ook aan de BVA het antwoord op het derde verzoek zou mededelen. Zou wederom een negatief antwoord worden ontvangen, dan zou de BVA zich nader beraden over eventuele te ondernemen stappen. Het antwoord op het derde verzoek liet nogal lang op zich wachten maar, geheel in tegen stelling tot de gemaakte afspraken met de BVA, bleek tijdens een recentelijk met de BVA gevoerd gesprek, dat deze bond zelf ook een verzoek bij het ministerie - over hetzelf de onderwerp - had gedeponeerd. Terwijl de Centrale Bank nog wachtte op het antwoord uit Den Haag, informeerde de BVA telefo nisch en kreeg daarbij de mondelinge verze kering dat de gratificatieverhoging, als daad werkelijk de argumentatie juist zou zijn, doorgang zou kunnen vinden. Telefonisch overleg tussen de Centrale Bank en het mi nisterie dat een dag later werd gevoerd, leid de tot dezelfde mondelinge toezegging aan 1De Centrale Bank heeft tot driemaal toe een verzoek om toestemming tot verhoging van de jaargratificatie bij de aangesloten banken ingediend. Op het derde verzoek werd mondeling positief beschikt. 2. Circa 6 weken na indiening van het derde verzoek heeft ook de BVA, met een vergelijk bare motivering, hetzelfde verzoek ingediend. 3. Het is juist dat vertegenwoordigers van de Vereniging van Directeuren en van de Ver eniging Personeel van Rabobanken warme voorstanders van doorvoering van het oor spronkelijke advies van de Centrale Bank zijn. Uiteraard hebben zij de genoemde dispensa tie-aanvragen van de Centrale Bank dan ook toegejuicht. Zij hebben niet zelf de stappen ondernomen bij het ministerie in Den Haag. Dat schrijven zij ook niet. 4. Bij de verlenging van de Loonmaatregel, waartoe in de tweede helft van juli werd be sloten, verklaarde de minister, dat het in zijn voornemen lag de vrijstellingsregeling ruimer te gaan interpreteren. Dit droeg bij de Cen trale Bank bij tot het inzicht dat een derde dispensatieverzoek gerechtvaardigd zou zijn. Hiertoe werd eind augustus daadwerkelijk overgegaan. 5. Het is onjuist te menen dat het antwoord van het ministerie aan de Centrale Bank wel is bepaald door de visie van de BVA en niet door de argumenten van de Centrale Bank. Het is zelfs onbegrijpelijk, omdat voor het mi nisterie alleen het harmonisatieaspect rele vant was en dit aspect zowel door de Centra le Bank a/s door de BVA a/s argument naar voren is gebracht. Welnu, wij menen dat het voorgaande antwoord duidelijk genoeg is. Degene die 'op durft te staan' is dezelfde als de mededeler van bovenstaande informatie: De Centrale Bank.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raboband' | 1976 | | pagina 29