Het bos ligt op sterven. Bladeren komen
van de kalende bomen. Een lucht vol re
gendreiging. Windvlagen pijnigen razend
de wanhopige takken. Herfstiger kan het
niet. Deze kant op, gebaart Hans Uenk.
Weggedoken in zijn lange jas, verlaat hij
de laan vol kleumende kastanjes en
plantaardig roest. Tussen het geboomte
wordt een grafmonument zichtbaar. Een
ijzeren staketsel omgeeft de betonnen
grafzerk onder het afdak. In de dood ver
enigd met haar vroeggestorven gemaal
Johan Jacob Lefèvre de Montigny, rust
hier de koningin van Haastrecht: Paulina
Bisdom van Vliet.
Een gedeelte van het hekwerk rond de
tombe is brutaal omver gegooid. Peuk
jes, lucifers en andere ongerechtigheden
bedekken de grafsteen. Geërgerd haalt
de 43-jarige Uenk een zakdoek te voor
schijn om de zaak schoon te wapperen.
Had hij het niet gezegd? 'Het toezicht
laat erg te wensen over sinds bos en
park noodgedwongen voor een symbo
lisch prijsje aan de gemeente werden
overgedaan.' Meer dan we denken gaat
het de heer Uenk aan het hart als men
sen hem op verwijtende toon vragen
waaraan mevrouw het nou heeft ver
diend, daar in zo slecht onderhouden
toestand te liggen. Hij heeft alle begrip
voor dat gevoel van verontwaardiging:
de ontnuchtering die volgt nadat onder
zijn leiding eerst het patriciërshuis is be
keken, waar de laatste telg uit de Haas
trechtse familie Bisdom van Vliet tot
1923 haar aardse dagen sleet. Pracht en
praal, waar men ook kijkt in deze 's zo
mers tot museum bestemde omgeving.
Bij het uitsterven van het geslacht dat
Haastrecht zes burgemeesters verschaf
te en er drie eeuwen woonde, droeg de
koningin van Haastrecht het totale fami
liebezit inclusief 99 boerderijen over aan
de gemeenschap. Achterneven en
-nichten komen tot de dag van vandaag
nog kijken wat ze door die wonderlijke
laatste wilsbeschikking allemaal gemist
hebben. Hans Uenk hecht eraan eerst
iets recht te zetten. 'Het Bisdom-mu
seum is geen bisdom-museum zoals
maar al te vaak wordt gedacht. Nage
noeg in de staat waarin ze nu verkeren
vormden de vertrekken met toebehoren
tot begin deze eeuw het dagelijkse le
vensdecor voor de gegoede familie wier
naam met het museum samengaat. Ge
lijk is daarmee het unieke karakter ge
schetst. Niets is ingebracht. Alles hoort
er; het was er vanouds. Welk ander mu
seum kent zo'n zelfde situatie?' De
vrouw die dit alles mogelijk maakte,
schijnt nog alom tegenwoordig. Vanaf
schilderijen en via spiegels in de diverse
vertrekken slaat ze bezoekers oplettend
gade. Haar beeltenis verraadt persoon
lijkheid. Een vrouw als een bellefleur.
Stevig, vlezig, een lichte blos op de wan
gen. Hans Uenk: 'Haar persoon en leven
in al hun details interesseren me heviger
dan de verzamelde kunstvoorwerpen
hier. Bij de notaris ligt altijd nog een pak
ketje brieven. Honderd jaar na haar dood
mogen ze pas geopend worden. Kenden
we de inhoud nu maar vast. Iedere dag
zie ik haar hier als het ware nog voor me.
In die of die kamer is ze nu, denk ik dan.
Mocht mevrouw terugkomen, dan zou ze
alles zo weer weten te vinden. Vrijwel
niets is er veranderd. Haar potje zalf
staat nog in hetzelfde laadje als vroeger,
vlak naast het doosje waarin ze die fa
meuze tegoedbonnen bewaarde. De
weinig draagkrachtige dorpsbewoners
'I f yippf