Lt^ Qj L'óJLU lilÜDi'
'Ik wil de stad niet uit omdat ik
iedereen ken. Maar anders Het
gaat bergje af. Geen mens haast
komt nog kopen in Delft. Als ik dan
aan de veemarkt van vroeger denk.
Varkens, schapen, koeien - je kon de
beesten gewoon niet kwijt. Alle tuin
ders kwamen ook nog eens om mest.
Dat bracht bedrijvigheid voor de
middenstand; dat bracht sfeer. En dan
de kippen- en konijnenmarkt. Je ging
er met een nest jonge hondjes naar
toe. Vijfendertig cent voor een duif
heb ik er betaald. Daar is nu allemaal
geen plaats meer voor.
Vroeger ja, toen werd je wethouder
als je Delft door en door kon. We
hebben er nu een, die woont hier net.
Geef mij maar mensen die de stad
beleven. Als je er niet woont dan
voel je er niet voor. De burgemeester
wel, die doet zijn best, al is hij dan
ook niet van hier. Maar hij heeft
vroeger hier gestudeerd, snap je.
Dat scheelt. Hem zie je nog weieens
op de fiets in de stad.'
Mistroostig zijn hoofd schuddend,
had onze zegsman van zijn hart geen
moordkuil gemaakt. 'Delft is niet
meer wat het geweest is,' stelde hij
onverbiddelijk vast. Als Delvenaar -
de betiteling Delftenaar werd met
een misprijzend snuiven voor kennis
geving aangenomen - deed de con
statering hem haast zichtbaar pijn.
Op de markt, nu in de koestering van
een weldadig voorjaarszonnetje de
eerste bitterheid wat van de woorden
af is, ontstaat weldra de neiging het
allemaal wat milder te zien. Waarom
ook niet? Het leven lijkt maar half zo
slecht. Kijk, de eerste student ver
schijnt in beeld. In beide handen een
literbeker yoghurt geklemd, schicht
hij langs de gevels. Wat verderop in
een café laten een paar leeftijd
genoten zich het leven goed smaken.
Het gezelschap produceert bulderen
de lachsalvo's. Een enkele ingenieur
in spé neemt afscheid, jakkert in
alternatief plunje weg op een
vederlichte racefiets of beklimt be
dachtzaam een aftands rijwiel en
maakt aanstalten zich daarmee in het
straatbeeld te begeven.
De wijze waarop het jongmens zich
ratelend voortbeweegt getuigt van
waardigheid, hoewel vrees voor in
storting van het vervoermiddel ook
heel wel denkbaar is.
Het scheelt maar een haartje, of er
volgt op het plein een frontale bot
sing met een pril groepje toeristen.
In hun ademloze bewondering voor
de goed geconserveerde overblijf
selen van een roemrijk verleden ver
liezen ze ongemerkt de hedendaagse
werkelijkheid uit het oog. De voor
boden van de honderdduizenden die
komend seizoen weer zullen dolen
langs het monumentale wand-
meubilair, lopen braaf de geel-zwarte
monumentenwijzers achterna. Een
onfeilbare VVV-folder is de aanvul
lende informatiebron voor hun ogen.
De 48 klokken van de gotische
Nieuwe Kerk op de markt strooien
ter begroeting van de toeristische
slenteraars hun carillonklanken uit
over de daken. Hoeveel telgen van
ons vorstenhuis lagen er ook al weer
begraven in de koninklijke graf
kelders? Willem van Oranje (in 1584