De belangrijkste ontwikkelingen op
pensioengebied
Verzekeraars en pensioenfondsen zijn het op 29 oktober 1998 eens
geworden over de afbakening van bevoegdheden en taken. Deze
overeenstemming is nodig omdat beide partijen steeds meer
activiteiten ontplooien buiten hun oorspronkelijke werkterrein. Zo
willen pensioenfondsen graag individuele pensioenpakketten
integreren in hun collectieve regelingen. Maar het aanbieden van
producten van verzekeraars brengt de pensioenfondsen in een lastig
fiscaal parket. Zij genieten immers volledige vrijstelling van
vennootschapsbelasting. De vraag is of deze vrijstelling onverkort
kan blijven gelden zodra pensioenfondsen ook individuele
oplossingen gaan bieden.
Criteria voor solidariteit
Voornaamste probleem bij het principeakkoord was het vinden van
een goed evenwicht tussen solidariteit en individuele speelruimte.
Daarvoor zijn enkele criteria opgesteld. Het is de bedoeling dat de
solidariteit in de opbouwfase van het pensioen op de achtergrond
blijft, maar dat zij juist gestalte krijgt in de uiteindelijke omzetting
van de aanspraken. Verder bevat het principeakkoord een
opsomming van pensioenproducten die pensioenfondsen mogen
voeren.
Op 1 januari 1998 is de overhevelingstoeslag voor werknemers
verlaagd. Deze verlaging vloeit voort uit de wet Pemba. De
invoering van deze wet moet inkomens- en loonkostenneutraal
plaatsvinden. Omdat de premies voor WAO en AAW voortaan door
de werkgever betaald worden, is compensatie gevonden in de
verlaging van de overhevelingstoeslag. Met name voor VUT-
gerechtigden geldt een afwijkende regeling, omdat over een VUT-
uitkering wel AAW-premie werd betaald, maar geen WAO-premie.
De overhevelingstoeslag is voor 1999 vastgesteld op 2,2%, met een
Afbakening werkterrein pensioenfondsen en verzekeraars
Afbouw overhevelingstoeslag