Landenrisico Renterisico Liquiditeitsrisico en funding - Tenslotte is er de algemene voorziening voor kredieten die per balansdatum de facto wel impaired, maar nog niet als zodanig geïdentificeerd zijn (IBNR: Incurred But Not Reported). Ook hier worden Basel li-parameters gebruikt voor het vaststellen van de voorziening. De kredieten waarvoor een voorziening is getroffen worden aangemerkt als onvolwaardige kredieten en bedroegen per eind 2008 6.573 (3.470) miljoen euro. De voorziening voor kredietverliezen bedraagt per eind 2008 3.299 (2.355) miljoen euro wat neerkomt op een dekking van 50% (68%). Kanttekening hierbij is dat de Rabobank Groep voorzieningen treft in een vroegtijdig stadium. Daarbij wordt uitgegaan van het one obligor -principe, wat inhoudt dat de exposure op alle met de debiteur verbonden tegenpartijen wordt meegenomen. Voorts wordt de volledige exposure op de cliënt als onvolwaardig aangemerkt, ook als voor een deel daarvan toereikende dekking aanwezig is in de vorm van zekerheden. De onvolwaardige kredieten uitgedrukt in procenten van de private kredietverlening lagen per eind 2008 op 1,6% (1,0%). Risico op niet OESO-landen (in miljoenen euro's) Regio's Economisch landenrisico (exclusief derivaten)13 Risicoverlagende componenten: - uitzettingen in lokale valuta - door derden gedragen landenrisico - aftrek voor verlaagde weging van transacties met lager risico Netto landenrisico vóór voorzieningen In Europa In Afrika In Latijns Amerika In Azië/ Pacific Totaal 31-dec-08 In van het balanstotaal 1.413 379 8.872 8.300 18.963 3,1% 91 68 3.894 2.313 6.366 368 123 1.258 1.626 3.376 142 9 LI 78 661 1.990 812 179 2.541 3,700 7.232 1,2% Totaal voorzieningen voor economisch landenrisico 102 6 169 In van de totale voorziening 52 328 9,9% Bij landenrisico wordt een onderscheid gemaakt tussen transferrisico en collectief debiteurenrisico. Transferrisico betreft de mogelijkheid dat een buitenlandse overheid beperkingen oplegt aan de overmaking van gelden door debiteuren in het betreffende land aan crediteuren in het buitenland. Collectief debiteurenrisico is het risico dat een groot aantal debiteuren in een land niet aan de verplichtingen kan voldoen als gevolg van dezelfde oorzaak in verband met oorlog, politieke en sociale onrust, natuurrampen, maar ook als sprake is van overheidsbeleid dat er niet in slaagt macro- economische en financiële stabiliteit te realiseren. De Rabobank Groep hanteert een landenlimieten- systeem ter beheersing van het transferrisico en het collectief debiteurenrisico. Relevante landen krijgen na zorgvuldig onderzoek een interne landenrisicorating, waarna transferlimieten en algemene limieten worden vastgesteld. De transferlimieten zijn ingesteld op het zogenoemde nettotransferrisico dat gelijk is aan de totale uitzettingen verminderd met de uitzettingen in lokale valuta, de verkregen garanties en andere dekkingen voor het transferrisico en een aftrek voor verlaagde weging van bepaalde producten. De limieten zijn toegewezen aan de kantoren, die vervolgens zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse bewaking van de uitzettingen en daarover rapporteren aan Group Risk Management. Op het niveau van de Rabobank Groep wordt per kwartaal het uitstaande landenrisico, inclusief additioneel kapitaalbeslag en landenrisicovoorziening, gerapporteerd aan de Balans- en Risico Management Commissie en aan de Landenlimietencommissie. Berekening van het additionele kapitaalbeslag en de landenrisicovoorziening vindt plaats op grond van interne richtlijnen en heeft betrekking op landen waar sprake is van een verhoogd transferrisico. Eind 2008 bedroeg het netto transferrisico vóór voorzieningen op niet-OESO-landen 1,2% (1,2%) van het balanstotaal. 13) Totaal activa, vermeerderd met gestelde garanties, borgtochten en onbenutte kredietfaciliteiten. 60 Rabobank Groep Jaarverslag 2008 Renterisico houdt in dat het financiële resultaat en/of de economische waarde van de bank, gegeven de balanssamenstelling van de bank, kan dalen door ongunstige ontwikkelingen op de geld- en kapitaal markt. Het renterisico van de Rabobank Groep vloeit voornamelijk voort uit het verschil in de looptijden van uitzettingen en aangetrokken middelen. Bij renteschommelingen zal het tarief van bepaalde passiva, bijvoorbeeld spaarmiddelen, direct kunnen worden aangepast. Veel activa, zoals hypotheken, hebben daarentegen een langere rentevastperiode, waardoor het tarief pas op de eerstvolgende rente- herzieningsdatum kan worden aangepast. Daarnaast heeft ook klantgedrag invloed op de renterisico- positie. Zo kunnen leningen vervroegd worden afgelost en kan spaargeld eerder dan verwacht worden opgenomen. De renterisicopositie wordt met behulp van afdektransacties bijgestuurd. De mate waarin en het moment waarop wordt overgegaan tot afdekking zijn onder meer afhankelijk van de rentevisie en de verwachte balansontwikkeling. Bij het beheer, de sturing en de limitering van het renterisico gebruikt de Rabobank Groep drie indicatoren. Dit zijn de basispuntgevoeligheid (BPV), de Equity at Risk (EatR) en de Income at Risk (latR). Deze indicatoren geven het potentiële verlies als gevolg van renteveranderingen aan. De BPV is het absolute verlies aan marktwaarde van het eigen vermogen bij een parallelle stijging van de gehele rentecurve met 1 basispunt. De BPV is in 2008 niet hoger geweest dan 25 miljoen euro. De EatR geeft aan met welk percentage de marktwaarde van het eigen vermogen zal dalen wanneer de rentecurve met 1 procentpunt (parallel) stijgt. De EatR is in het verslagjaar niet hoger geweest dan 8%. De latR is, met een bepaalde betrouwbaarheid, het maximale verlies aan rentewinst als gevolg van een sterke stijging of daling van de geld- en kapitaalmarktrente in de eerstkomende twaalf maanden. De latR is in 2008 niet hoger geweest dan 150 miljoen euro. De maximale waarden van deze indicatoren zijn gedurende het verslagjaar ruimschoots binnen de gestelde normen gebleven. Tevens wordt er economie capital berekend en aangehouden voor renterisico's. Maandelijks voert de Rabobank Groep aanvullende scenarioanalyses uit, waarbij onder meer een inschatting wordt gemaakt van de impact van veranderingen in het klantgedrag of in de economische omgeving. Liquiditeitsrisicobeleid gebaseerd op drie pijlers Onder liquiditeitsrisico wordt verstaan het risico dat de bank niet tijdig aan alle (terugbetalings verplichtingen kan voldoen, maar ook het risico dat de bank de groei van de activa op enig moment niet, of niet tegen een redelijke prijs, kan financieren. Dit kan ontstaan als klanten of professionele partijen plotseling meer geld opvragen dan verwacht, terwijl de bank niet genoeg geld in kas heeft en ook het verkopen of belenen van activa of het lenen van geld van derden geen uitkomst biedt. Sinds de start van de kredietcrisis in de zomer van 2007 is liquiditeitsrisico nadrukkelijk aanwezig geweest in de financiële markten en is het een van de grootste risico's voor banken. Door gebrek aan vertrouwen konden markten niet goed meer functioneren. Banken vielen om en centrale banken en overheden moesten ingrijpen en soms overgaan tot nationalisering om verdere problemen te voorkomen. Het behoud van vertrouwen van zowel de professionele marktpartijen als de particulieren klanten is cruciaal gebleken. De Rabobank Groep heeft liquiditeitsrisico altijd onderkend als een belangrijk risicotype. Het beleid is dan ook dat de looptijd van de funding is afgestemd op de looptijd van de verstrekkingen. Langlopende kredietverlening wordt gefinancierd met stabiele retailfunding, toevertrouwde middelen van klanten en met langetermijnfunding van de professionele markten. De drie pijlers die de Rabobank Groep hanteert voor het beheersen van dit risico hebben in 2008 hun nut bewezen. De turbulentie op de financiële markten heeft op geen enkel moment geleid tot liquiditeitsproblemen voor de Rabobank Groep. De eerste pijler stelt strikte limieten aan de maximale uitgaande kasstromen binnen het wholesalebankbedrijf. Hierdoor wordt een te grote afhankelijkheid van de professionele markt voorkomen. Onder meer wordt er dagelijks gemeten en gerapporteerd welke inkomende en uitgaande kasstromen de eerste dertig dagen te verwachten zijn. Voor deze uitgaande kasstromen zijn ook, per valuta en per locatie, limieten bepaald. Om voorbereid te zijn op mogelijke crisissituaties zijn gedetailleerde noodplannen opgesteld. Via de tweede pijler wordt een omvangrijke buffer van liquide activa aangehouden. Als het nodig is, kunnen met deze activa onmiddellijk liquiditeiten worden gegenereerd door belening bij centrale banken, gebruik in repotransacties of directe verkoop in de markt. In 2008 hebben verschillende 61 Verslag raad van bestuur

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 2008 | | pagina 32