68 Rabobank Groep jaarverslag 2005 nale retailbankbedrijf waren de kosten kredietverliezen over 2004 uit zonderlijk laag. Over 2005 liggen deze kosten meer in lijn met het meer jarig historisch gemiddelde. Bij het binnenlands retailbankbedrijf en bij leasing is een beperkte daling van de kosten kredietverliezen waar te nemen. De kosten kredietverliezen over 2005 zijn met 20 basispunten van de gemiddelde kredietverlening relatief laag, waarmee het nog altijd gunstige risicoprofiel van de kredietportefeuille van de Rabobank Groep tot uiting komt. Landenrisico Bij landenrisico wordt een onderscheid gemaakt tussen transferrisico en collectief debiteurenrisico. Transferrisico betreft de mogelijkheid dat een buitenlandse overheid beperkingen oplegt aan de overmaking van gelden van debiteuren in het desbetreffende land aan buitenlandse crediteuren. Van collectief debiteurenrisico is sprake indien een groot aantal debiteuren in een land niet aan de verplichtingen kan voldoen, als gevolg van dezelfde oorzaak, zoals oorlog, politieke en sociale onrust, natuurrampen, maar ook overheidsbeleid dat er niet in slaagt macro-economische en financiële stabiliteit te realiseren. De Rabobank Groep hanteert een landenlimietensysteem ter beheersing van het transferrisico en ter monitoring van het collectief debiteurenrisico op alle landen. Relevante landen krijgen na zorgvuldig onderzoek een interne landenrisicorating, waarna transferlimieten en een generale indicator worden vastgesteld. De transferlimieten zijn ingesteld op het zogenoemde nettotransferrisico dat gelijk is aan de totale uitzettingen verminderd met de uitzettingen in lokale valuta, de verkregen garanties, andere dekking voor het transfer risico, en een aftrek voor verlaagde weging van bepaalde producten. De limieten zijn gealloceerd naar de kantoren, die vervolgens zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse bewaking van de uitzettingen en daarover aan Group Risk Management rapporteren. Op groepsniveau wordt per kwartaal het uitstaande landenrisico, inclusief additioneel kapitaalbeslag en landenrisicovoorziening, gerapporteerd aan de Balans- en Risico Management Commissie Rabobank Groep en aan de Landenlimietencommissie. Berekening van het additionele kapitaalbeslag en de landenrisicovoorziening vindt plaats op grond van richtlijnen van De Nederlandsche Bank en heeft betrekking op landen waar sprake is van een verhoogd landenrisico. Het nettotransferrisico vóór voorzieningen op niet-OESO-landen bedraagt doorgaans minder dan 1% van het balanstotaal. Renterisico Naast het marktrisico in de handelsomgeving loopt de Rabobank ook een structureel renterisico in haar balans. Renterisico houdt in dat het financiële resultaat en de economische waarde van de bank - gegeven de balanssamenstelling van de bank - kan dalen door ongunstige ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt. Dit renterisico vloeit voor namelijk voort uit het uiteenlopen van de looptijden van uitzettingen en middelen. Bij rentestijgingen is het tarief van de passiva, bijvoorbeeld de spaargelden, direct aanpasbaar, terwijl het rentetarief op de reeds op de balans aanwezige activa pas later kan worden aangepast. Veel activa zoals hypotheken hebben immers een langere rentevaste periode. Het tarief op deze leningen kan pas op de eerstvolgende rente- herzieningsdatum worden aangepast. Het potentiële verlies aan resultaat en waarde kan worden uitgedrukt in de basispuntgevoeligheid (BPV), de Equity at Risk (EatR) en de Income at Risk (latR). Dit zijn de sleutelindicatoren die worden gebruikt bij het beheer en de sturing van het renterisico op centraal niveau. Kosten kredietverliezen in basispunten van de gemiddelde kredietverlening 2005 2004 Binnenlands retailbankbedrijf 9 14 Wholesalebankbedrijf en internationaal retailbankbedrijf 52 21 Leasing 72 73 Rabobank Groep 20 18 Langetermijnfunding in 2005 naar valuta Euro 40% Britse pond 14% Amerikaanse dollar 12% Canadese dollar 9% Australische dollar 7% Zwitserse franc 5% Japanse yen 4% Overig 9% Organisatiebesturing en risicomanagement 69 De BPV is het absolute verlies aan marktwaarde van het eigen vermogen bij een parallelle stijging van de rentecurve met 1 basispunt. De BPV is in het verslagjaar niet hoger geweest dan EUR 20 miljoen. De EatR geeft het percentage aan dat de marktwaarde van het eigen vermogen zal dalen wanneer de rentecurve parallel met 1 procentpunt stijgt. De Equity at Risk geeft de gevoeligheid van de marktwaarde van het eigen vermogen weer voor veranderingen in de rente. De Equity at Risk wordt bepaald door enerzijds de absolute renterisicopositie en anderzijds de omvang van de buffer (de marktwaarde van het eigen vermogen). De Equity at Risk is in het verslagjaar niet hoger geweest dan 7,5%. De latR is het potentiële verlies aan rentewinst in de eerstkomende twaalf maanden binnen een betrouwbaarheidsinterval van 97,5% als gevolg van een stijging van de geld- en kapitaalmarktrente. De Income at Risk is in het verslagjaar niet hoger geweest dan EUR 250 miljoen. Aanvullend worden scenarioanalyses uitgevoerd en worden klantgedrag en rentebewegingen gemodelleerd. Zo wordt bijvoorbeeld voor het modelleren van de spaargelden gebruikgemaakt van de zogeheten replicatingportfolio. Dit is een op langetermijnontwikkelingen gebaseerde methode om het tarief en het klantgedrag met betrekking tot de variabele spaarmiddelen na te bootsen. Tenslotte worden op groepsniveau het benodigde economisch kapitaal en de RAROC uit hoofde van het renterisico gerapporteerd. Het economisch kapitaal dat voor renterisico moet worden aangehouden is gebaseerd op marktwaardeverliezen uit hoofde van onverwachte renteontwikke lingen. Het RAROC-renterisico is het mismatchresultaat in verhouding tot het economisch kapitaal uit hoofde van het renterisico. Funding-en liquiditeitsrisico Onder liquiditeitsrisico wordt verstaan het risico dat niet aan alle (terug) betalingsverplichtingen kan worden voldaan, maar ook dat de groei van de activa op enig moment niet, of niet tegen een redelijke prijs, kan worden gefinancierd. Dit kan doordat klanten of andere professionele tegenpartijen plotseling meer geld opvragen dan verwacht, terwijl de bank niet genoeg geld in kas heeft en daarnaast ook het verkopen of belenen van activa of het lenen van geld bij derden geen uitkomst biedt. Om dit risico te meten, wordt onder andere gebruikgemaakt van de CA/CL-methode (Core Assets Core Liabilities). Het startpunt van deze analyse is de liquiditeitstypische vervalkalender van alle activa en passiva. Vervolgens wordt berekend welke activa (en niet-benutte faciliteiten) en passiva waarschijnlijk nog op de balans staan of komen te staan na veronderstelde en nauwkeurig gedefinieerde stress-scenario's. Hierbij worden verschillende tijdsperiodes gehanteerd. De dan resterende activa en passiva worden gedefinieerd als respectievelijk de kernactiva (Core Assets; CA) en de kernpassiva (Core Liabilities; CL). De verhouding tussen de kernactiva en kernpassiva is de liquiditeitsratio. Gegeven de gekozen uiterst conservatieve wegingen wordt het afdoende geacht als de ratio onder 1,2 blijft. In het verslagjaar was dat voor de gehanteerde scenario's het geval. Risico op niet-OESO-landen in miljoenen euro's In Latijns In Azië/ In van het Regio's In Europa In Afrika Amerika Pacific Totaal balanstotaal Economisch landenrisico (exclusief derivaten) 1.199 282 5.112 4.385 10.979 2,2 Risicoverlagende componenten: - uitzettingen in lokale valuta 3 2 1.851 1.106 2.962 - door derden gedragen landenrisico 382 184 1.392 451 2.410 - aftrek voor verlaagde weging van transacties met lager risico 340 38 599 480 1.456 Netto landenrisico vóór voorzieningen 474 59 1.270 2.348 4.151 0,8 In van de totale voorzieningen Totaal voorzieningen voor economisch landenrisico 259 1 119 58 436 17,9 1)totaal activa, vermeerderd met gestelde garanties, borgtochten en onbenutte kredietfaciliteiten

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 2005 | | pagina 37