versterking van de eerstelijnsverzorging, vooral aan preventie, geestelijke hulp en directe patiëntenzorg. Het ombuigingsbeleid vereist nu echter ook op korte termijn een stringente kostenbewaking, zoals blijkt uit maatregelen tot beperking van het aantal ziekenhuisbedden, beheersing van het personeelsbestand en verlaging van het bouwplafond. De daling van het aantal ziekenhuisbedden wordt mede bevorderd door intensivering van de behandeling en door verschuiving naar poliklinische behandeling, waardoor de gemiddelde verpleegduur afneemt. Hierbij wordt een aantal van 3,7 ziekenhuis bedden per duizend inwoners als norm gehanteerd. Het aantal verpleeghuizen vertoont echter een toeneming, onder meer als gevolg van het overheidsbeleid, dat erop gericht is patiënten vanuit het dure ziekenhuisbed zo snel mogelijk over te brengen naar het aanzienlijk goedkopere verpleeghuisbed. Daarnaast veroorzaakt ook de toenemende vergrijzing van onze bevolking een groeiende behoefte aan verpleeghuizen en bejaarden tehuizen, wat in de komende jaren nog tot aanzienlijke investeringen zal leiden. Bouwnijverheid en woningmarkt Bouwnijverheid De bouwnijverheid ging gebukt onder de algemene economische malaise en had in het bijzonder ook te lijden van de hoge rente. De rentelasten drukken namelijk extra zwaar op de exploitatie van gebouwde objecten vanwege hun lange gemiddelde levensduur. Dit remt de animo om te investeren in bouwprodukten. Bij de burgerlijke en utiliteitsbouw zijn deze invloeden duidelijk merkbaar geweest. Het totale produktievolume (excl. onderhoud) vertoonde een daling met circa 1 2%, die over alle deelsectoren was verspreid. In de utiliteitsbouw daalde het produktie volume zelfs met 20%, met als uitschieter de agrarische bedrijfsgebouwen, waar de terug gang ruim een derde bedroeg. Ook herstel, verbouw en onderhoud gaven een teleur stellende ontwikkeling te zien. De totale woningproduktie nam met 7% af, met name als gevolg van een zeer sterke terugval in de ongesubsidieerde sector. Dit kon niet worden goedgemaakt door een verdere stimulering van de bouw van vooral huurwoningen. In totaal werden bijna 1 1 8.000 woningen opgeleverd, waarvan ruim 46% woningwet- en bijna 1 3% premie huurwoningen (in 1 980 respectievelijk 36% en 9%). De bouwondernemingen hebben op de ingezakte produktie reeds gereageerd met afslanking of opheffing van bedrijven, getuige ook de sterk gestegen aantallen faillissementen en werkloze bouwvak arbeiders. Aangezien het produktievolume in de burgerlijke en utiliteitsbouw in 1 982 waarschijnlijk nog verder zal dalen, moet gevreesd worden dat dit saneringsproces nog zal voortgaan. In de grond-, water- en wegenbouw onderging het produktievolume wederom een daling. In deze sector, voor zijn opdrachten vrijwel geheel afhankelijk van de overheid, wordt de invloed van het snoeimes duidelijk gevoeld. De overheidsuitgaven staan immers onder sterke druk en de ombuigingen zijn veelal ten koste van investeringsobjecten gegaan. Dit heeft ook in deze sector tot een vermoedelijk nog niet voltooid saneringsproces geleid. Woningmarkt De markt voor koopwoningen heeft zich ook in 1981 zeer teleurstellend ontwikkeld. Het aantal verkopen van bestaande woningen was wederom erg gering en de gemiddelde transactieprijs vertoonde een verdere nog versnelde daling. De prijs voor bestaande woningen lag eind 1981 gemiddeld meer dan een kwart beneden het topniveau van medio 1 978. In de nieuwbouw liep de verkoop van de zwaar gesubsidieerde premie-A-woningen 32 redelijk tot goed. De matig gesubsidieerde premie-B-woningen en de ongesubsidieerde woningen konden veel moeilijker worden verkocht. Vooral de ongesubsidieerde markt werd gekenmerkt door een grote voorraad onverkochte woningen. Daardoor werden de verhoudingen op de hele woningmarkt ernstig verstoord. In de loop van het jaar werden dan ook pogingen ondernomen om die voorraad zoveel mogelijk te verminderen. Doch ondanks verkoop met soms aanzienlijke kortingen of verhuur van deze voor verkoop bestemde woningen, liep de leegstand in de nieuwbouw onvoldoende terug. De gedane pogingen boekten weinig succes, omdat er nog nieuwe onverkochte woningen gereed kwamen als uitvloeisel van in vorige jaren gesloten bouwcontracten. Aan de stagnatie in de koopwoningmarkt ligt een veelheid van factoren ten grondslag. De gestage prijsdaling leidt tot een afwachtende houding van potentiële kopers, waardoor het omzetvolume terugloopt en de prijsdaling zich voortzet. Van grote invloed is ook de hoge rentestand, waardoor de financieringslast toeneemt en de leencapaciteit afneemt. Ook modale en hogere inkomensgroepen moeten hierdoor terughoudendheid betrachten bij de aankoop van een eigen woning. Dit geldt te meer, nu de reële inkomens met name voor deze groepen een forse achteruitgang vertonen, waarvan het einde nog niet in zicht lijkt. Daarnaast moet gewezen worden op de nog steeds voortdurende onzekerheid omtrent de fiscale aftrekbaarheid van rentelasten en op de invloed van verkoopbelemmerende factoren, zoals gemeentelijke vestigings eisen, antispeculatiebedingen en leegstands bepalingen. Ook de hoge overdrachtskosten remmen in ernstige mate de doorstroming in het woningbestand en de mobiliteit van de beroepsbevolking. Verlaging van de over drachtsbelasting zou in dit opzicht een belangrijke psychologische uitwerking kunnen hebben. Een eveneens gunstig effect zou kunnen uitgaan van afschaffing van de bepaling, dat bij verkoop van een premie koopwoning subsidierechten niet overgaan op de nieuwe eigenaar. Wezenlijk herstel van de woningmarkt zal echtertoch vooral van verbetering van het inkomensperspectief en daling van het rentepeil afkomstig moeten zijn. De negatieve invloed van een hoog rente niveau was zeer merkbaar. De gemiddelde rente voor nieuwe hypotheken van circa 1 2% beperkte uiteraard de mogelijkheden van potentiële kopers. In dit opzicht verkeert de koopwoning duidelijk in een ongunstiger positie dan de huurwoning, waar de rente stijging door verschillende subsidiesystemen goeddeels wordt opgevangen. Vele eigenaren/bewoners werden in het verslagjaar geconfronteerd met een aanpassing van de rente op hun in het verleden afgesloten hypothecaire lening. Een aanpassing die veelal een verhoging van 8 a 9% naar 1 2 a 1 3% betekende. Ook dit jaarzullen naar verwachting nog forse rentesprongen moeten worden gemaakt. Het knelpunt hierbij ligt voor een belangrijk deel in het plotselinge optreden van de renteverhoging. Dit kan tot acute liquiditeits problemen leiden. De indruk bestaat dat vooral de leningen met een drie jaar vaste rente de grootste problemen opleveren. Al gaat het daarbij slechts om een betrekkelijk gering deel van het totale aantal hypotheken, zodat geen massale problemen dreigen, voor de betrokkenen is het van groot belang, dat een aanvaardbare oplossing wordt gevonden. Executoriale verkoop is daarbij een middel, dat pas in laatste instantie gehanteerd zal mogen worden. Andere mogelijkheden zijn uitstel van aflossing door looptijdverlenging en bijschrijving van rente bij de hoofdsom van de lening. Looptijdverlenging blijkt echter slechts een geringe lastenverlichting op te leveren, terwijl rentebijschrijving niet meer is dan een lastenverschuiving naar de toekomst. Gemiddelde koopprijs van vrij te aanvaarden woningen (in f1000) 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 gemiddelde koopprijs Bron: CBS 33

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1981 | | pagina 18